Zou hij Alice willen meenemen?
Zelf zou hij weg willen rijden, maar hij had geen flauw benul waarheen. Niet naar een stad. Op het platteland was het waarschijnlijk nog erger. Zonder het vertrouwde wist hij zich helemaal geen raad.
Toch boezemden die vertrouwde dingen hem ook afkeer en verveling in. De eindeloze herhaling van het leven, die hij meestal met succes had weten te ontlopen.
Hij ging naar huis terug, installeerde zich achter zijn bureau, zette zijn tanden op elkaar en dwong zichzelf te werken.
Wat was dit voor idiotie? Waarom lukte hem niet wat altijd moeiteloos gegaan was? Hoezeer hij zich ook wastdraaide in iets wat hij ontwierp, de volgende dag openden de schermen van zijn verbeelding zich voor een oplossing.
Terwijl zijn leven meer in beweging was dan ooit, leek de bodem uit zijn literatuur geslagen.
Nijdig verfrommelde hij het papier dat hij met één ruk uit de machine had getrokken.
Ondanks dat was er een onrust in hem die buiten zijn voor de hand liggende onbehagen omging. De voorbode van een ontdekking, waaruit hij nieuwe impulsen zou putten.
Opnieuw en nu veel sterker, kwam het plan in hem op weg te gaan, desnoods onder het mom dat hij het voor zijn werk deed.
Toen wist hij wat het was. Hoewel hij op het oog ongeïnteresseerd naar Henri had geluisterd zoog hij in werkelijkheid ieder woord dat deze sprak in zich op. Nu hij de muziek niet meer kon terughoren, wilde de componist zich niet uit zijn geheugen terugtrekken. Hij begreep nog niet precies waarom. Er was iets aan