vonden was het absolute anti-Vlasman.
‘Op hun heel eigen manier blijven die jongens altijd aan het wroeten,’ zei Van Roon. ‘Ik kom gewoon niet van ze los!’
Hij lachte, diep uit zijn keel.
Maar Philip had geen zin om over Vlasman na te denken. Toch had hij het vermoeden dat Van Roon daar op aanstuurde. Waarom had hij hem mee uit eten gevraagd? ‘Om na die vervelende opwinding iets gezelligs te doen. Wat mij betreft een ereschuld.’
Hij keek in het roze, dooraderde gezicht en wist niet wat hij ervan moest denken. Het was al te gemakkelijk iemand te beoordelen op een stuk dat hij geschreven had. Toch zou het hem woedend maken wanneer dat in zijn geval op dezelfde manier werd gesteld.
‘Ben je nog met Vlasman bezig?’ vroeg hij met tegenzin.
Van Roon knikte onnadrukkelijk.
‘Mag ik je eerst iets vragen?’ zei hij. ‘Wat ga jij verder doen? Wat betreft je medewerking aan Wereldvisie. Je weet dat wij achter je staan. Bij ons kun je publiceren wat je wilt.’
‘Ik heb er nog niet over nagedacht,’ antwoordde hij, niet naar waarheid.
Van Roon boog zich voorover, zo ver dat zijn das bijna in zijn bord hing, waar de restanten van een sausje een bruin-grijze glans veroorzaakten.
‘Zou je nog iets tegen Vlasman kunnen schrijven?’ vroeg hij. ‘Of wil je de zaak laten rusten? Weet je zeker dat je dat wilt, wanneer je de beslissing neemt hem met rust te laten. Of is het uit angst? Dat zou ik willen weten. Als je het niet aanmatigend van mij vindt. Kan iemand als jij het zich veroorloven die