een hoek lag, werd zij opeens een stuk kalmer. Zij haalde het zelfs voor hem op en vergewiste zich ervan dat het nog liep.
‘Toen je het weggooide,’ zei Helen, ‘wist ik dat je het niet terug wilde zien.’
‘Waarom kom je het dan brengen?’
‘Ja,’ zei ze. ‘Het is toch een erg mooi horloge.’
‘En nu krijg ik het als het ware opnieuw cadeau van jou.’
Zij dacht even na.
‘Dat klinkt erg katholiek,’ zei ze. ‘Zoiets zou ik nou zelf nooit hebben kunnen bedenken.’
‘Ik ben nooit katholiek geweest.’
Zij bukte zich en drukte haar neus tegen zijn wang.
‘Doe het alleen om als je naar de kerk gaat.’
Nadat zij de herinnering aan Alice verdrongen hadden in een betuiging van liefde, zaten zij naast elkaar op de bank, op een aangename manier uitgeput.
‘Zou ik nu alleen gaan slapen?’ vroeg hij, ‘als ik niet was neergeslagen.’
‘Dat weet ik niet.’
Hij trok haar tegen zich aan.
‘We hebben het er nooit meer over gehad.’
‘Nee,’ zei ze. ‘Dat is nu niet nodig.’
‘Dus je hebt er wel over nagedacht?’
Zij ging verzitten en maakte een ongeduldige beweging met haar hand.
‘Je bent wel heel erg met jezelf bezig.’
‘Ik zie het verband niet,’ zei Philip.
‘Denk je dat ik de hele dag aan jou denk?’
‘Nee,’ zei hij onhandig. ‘Dat zal wel niet.’
Zij liep naar de vensterbank, waar ze een pakje sigaretten had laten liggen.