Waarschijnlijk hadden ze de avond met een wilde paring uitgeluid. Alleen al de aanblik van de vrijwel lege cognacfles zette zijn hoofd in beweging, alsof zijn geheugen de herinnering aan drinken niet aan kon.
Hij ging op de bank liggen en rilde. Buiten scheen de zon. Daar kon hij onmogelijk naar kijken.
Wat wilde die vrouw hem zeggen? Deze vraag keerde steeds in hem terug, hoe langer hij op de bank verbleef Hij wist wel dat dit de nawerking was van de drank, die zijn gedachten blokkeerde en eigenmachtig een klein gebied selecteerde, waaraan hij moest blijven denken, of hij wilde of niet.
Hij stond op van de bank, sleepte zich naar de keuken en zette water op. Bij het gasfornuis leek het of hij door de geringe hitte die onder de ketel vandaan kwam tegen de grond zou slaan. Maar in bed hield hij het ook niet meer uit.
Hij dronk thee en luisterde of hij Helen hoorde. Hij wilde niet alleen zijn in de kamer. Misschien was het een goed idee de rest van de dag door te brengen in het bad.
In het warme water kwam hij inderdaad tot rust, hoewel hij opnieuw misselijk werd en de hoofdpijn constant bleef. Die vrouw, dacht hij, pleitte voor Vlasman. Wat kan mij dat schelen? Wat kan mij het schelen hoe hij vroeger was.
Hij dacht na over zijn behoefte aan wraak. Eigenlijk had hij nog niet de tijd gehad daaraan zijn gedachten te wijden. Maar de vernedering begon zich langzaam vast te hechten in zijn geest. Iedere herinnering daaraan ging gepaard met een aanval van machteloze woede.
Wat wilde dat mens van hem?
Hem vergevingsgezind stemmen. Hij was daartoe