In de keuken stond zijn moeder bij het aanrecht en sneed voor hem een plakje van het vetspek af. Hij kon zich geen verrukkelijker traktatie wensen. Tot hij op een dag zijn maag omkeerde en voor de rest van zijn leven een walging had voor alles dat niet mager was.
Zijn vader had een schuilhol op de zolder, overdekt met antraciet. Hier moest hij zich verschuilen als de Duitsers kwamen. Als dat gebeurd was zou hij ze de weg gewezen hebben; niets vond hij leuker dan zijn vader in dat hok.
Hij was vier jaar, op de rand van de bevrijding.
Zijn moeder hamsterde ook suiker, en daarmee legde zij zonder dat zij zich daarvan bewust was een flinke verzameling muizen aan. Het was een geritsel van jewelste in de gangkast. Wist zij veel dat de Russen van die kleine helpers hadden. Als zij de werkelijkheid had begrepen, was zij vast nog veel banger geweest. Die Russen gingen weliswaar verkrachtend door Europa, de wetenschap dat zij zich van knaagdieren bedienden zou haar geringe hoop op de kentering der tijden voorgoed teniet hebben gedaan.
Hij groeide op. En overal was schaarste. Maar wie zoals hij een kind was, onbesmet door een persoonlijk waargenomen kommervol verleden, groeide op in veiligheid en zonder materieel begeren. Hij ging naar de middelbare school en voelde zich tevreden, precies tot aan de dag waarop de lichamelijke wanorde zijn intrede deed.
Als hij terugkeek was het water rimpelloos.
Hij ging studeren toen de tijd nog net een beetje zo was als de mensen dachten dat hij altijd was geweest. Corpsstudenten kwamen joelen bij de deur die toegang gaf tot de vereniging die hij had uitgekozen vanwege het begrip ‘progressief’ dat zij als slogan in het