En hij wilde altijd vechten. Op een dag wachtte hij mij op na school. ‘Jou moet ik nog eens hebben’ riep hij, een soort strijdkreet die ik hem zo vaak al had horen herhalen. En vervolgens sprong hij op mijn rug. Ik was een slanke jongen, met een fondsbrilletje. Zo slap als een vaatdoek. Hij sprong op mijn rug en toen knakte er iets. Ik zakte door mijn knieën en begon te huilen. Daarna rende Pietje weg. Maar ik kon niet meer opstaan. Opeens stond de juffrouw naast me en vroeg wat er gebeurd was. Ik wilde haar vertellen wat hij had gedaan, omdat ik behalve bang ook kwaad op Pietje was. Maar toch deed ik het niet. Uit sohdariteit. 's Middags had hij al zijn stripboekjes bij zich en ik kreeg de eerste keus. Ik bedoel: ik zat op mijn knieën tot de juffrouw mij weer op de been hielp.’
Zij legde haar hand op zijn wang.
‘Toen ik gisteren op straat lag kwam er een vacuüm over mij,’ ging hij verder. ‘Ik kon mij zelfs niet meer voorstellen dat iemand een bemoedigend woord sprak. Ik ben zo in de war dat ik je een onbenullig verhaal vertel over mijn jeugd, waarin gewone straatjongetjes elkaar de lesjes leren die zij nodig hebben in hun leven. Maar aan de andere kant,’ zei hij, terwijl hij naar haar opkeek, ‘wilde ik onmiddellijk de herinnering met je delen toen die in mij opkwam. Als wij terug konden naar die speelplaats zou ik je inlijven bij mijn ruiters en je altijd in de gaten blijven houden.’
‘Soms houd ik zelfs van je als je een beetje raaskalt,’ zei Helen. ‘Ik wil best bij je verleden horen. Denk maar dat ik je Izebel ben.’
‘Als ik toch mag kiezen dan een ander,’ zei hij. ‘Ik wil namelijk niet dat je me verraden zal.’
Zij maakte zich van hem los en ging aan de ontbijttafel zitten.