hem de overhand bemachtigde.
Hij stond daar. Zijn hersens zochten naar iets passends voor de situatie die hem onbekend was. Maar het was niet nodig. Alles ging vanzelf. De man die voor hem stond kromde opeens zijn rug en stompte hem met alle kracht die in hem was in zijn maag. Het was of er iets brak, of al zijn organen zich samenpersten om daarna met een enorme veerkracht naar buiten te barsten. Zijn mond viel open. Hij stootte een gesmoorde kreet uit, of was het niets anders dan gereutel? Zijn oren begonnen te suizen; hij zakte in elkaar.
‘Je gaat eraan!’ zei de man, voordat hij nogmaals toestootte.
Hij wist niet of ze hem loslieten dan wel vasthielden totdat hij op de grond lag. Zijn bril gleed van zijn neus. Hij zag hoe iemand er zijn voet op zette en het glas vergruizelde. Eerst probeerde hij te vechten tegen de constante pijnstroom, die nog toenam. Daarna gaf hij over.
‘Weet je waarom dit gebeurt Greveling?’
Philip richtte zijn hoofd op en zocht de man die had gesproken. Zijn gezicht zat onder het braaksel. Automatisch kneep hij zijn ogen samen om iets te kunnen zien. Door de vernietiging van zijn bril hadden zijn belagers zichzelf tot schimmen gereduceerd. Maar tussen die vage figuren was er toch een die hij kende. Dat was Louis Vlasman.
‘Weet je waarom dit gebeurt Greveling?’
Hij wist het. Maar hij kon niet reageren, niet eens knikken of zijn hand opheffen. Het kostte hem moeite zijn hoofd opgericht te houden. Hij staarde, zonder dat hij zich er van bewust was dat dit ook een soort reactie was.
‘Als je de politie waarschuwt,’ zei de man, wiens