| |
| |
| |
[II]
De Louis Vlasman die de droom binnenstapte, werd in werkelijkheid in oktober 1950 geboren in Swalmen, tussen Venlo en Roermond. In deze plaats oefende zijn vader het loodgietersvak uit, dat hij vanaf zijn veertiende jaar in de praktijk geleerd had. Thuis had Louis nog drie broers en een zuster. Een tweede zusje werd haar leven lang verpleegd, vanwege een bij de geboorte opgelopen beschadiging.
Het gezin kwam moeilijk rond. Van vakantie was bij voorbeeld nooit sprake. Als er één plek op de wereld was die Louis uit den treuren leerde kennen, dan was het zijn geboorteplaats. Die was als een reservaat, waarvan hij later vertelde dat hij er altijd uit had willen ontsnappen.
Misschien kwam het door het gebrek aan recreatie, dat de school hem bovenmatig boeide. Zelfs het opzeggen van tafels deed hij met een verve die de pateronderwijzer in vervoering bracht. Vanwege diens vriendschappelijke relatie met de pastoor, bracht Louis het al spoedig tot misdienaar.
Al in die eerste jaren bleek Vlasmans toewijding aan de dingen die hij ondernam. Hij was om zijn nauwgezetheid de oogappel van de pastoor, die in het algemeen misdienaars hoogstens tolereerde.
Op de lagere school vertoonden zijn rapporten nooit iets anders dan de hoogste cijfers, zelfs voor gymnastiek. De onderwijzer in de vierde klas noemde
| |
| |
hem een wonderkind. Misschien was dit wat overdreven, tenslotte bood hun kleine gemeenschap daarvoor te weinig vergelijkingsmateriaal.
Louis blonk vooral uit in het redeneren. Een voormalige klasgenoot herinnerde zich hoe Louis hem en zichzelf wist vrij te pleiten van een onschuldig vergrijp, dat zij met volle overgave hadden begaan.
Met enige financiële hulp uit de parochie kon Louis op zijn twaalfde naar een middelbare school te Roermond. Daarbij was hij een aardig kind om naar te kijken. Hij had in tegenstelling tot veel leeftijdgenoten een gave huid en de bril die hij vanaf zijn tiende ging dragen, accentueerde slechts de fijne tekening van zijn gezicht. (Toen hij zichzelf later in opspraak bracht, zeiden sommige van zijn critici: jammer toch van die in aanleg aardige jongen. Van puistekoppen had het ze waarschijnlijk niet verwonderd wanneer ze in de politiek waren gegaan.)
De puberteit bracht zoals gewoonlijk de eerste werkelijke problemen met de omgeving.
Allereerst brak hij openlijk met het katholieke geloof Hij was toen bijna zestien. De pastoor van zijn parochie kreeg dit als eerste te horen. Zo loyaal was Louis wel. Die pastoor was een rechtschapen man. Er was geen sprake van dat hij Louis verdoemde. Zijn levenservaring vertelde hem dat alles terecht zou komen. Moeiteloos kon hij de namen opnoemen van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders die in hun jeugd wildebrassen waren geweest.
Louis vond inmiddels uit wat alle agnostici tenminste één keer tijdens hun leven hebben bedacht: hij leverde het absolute bewijs dat god nooit kon bestaan. Hoewel de pastoor er vanuit zijn geloof geen enkele moeite mee had de visie van zijn voormalige dienaar
| |
| |
te weerleggen, gaf hij er de voorkeur aan zijn hoofd te schudden en de rector op te bellen van het lyceum dat Louis bezocht.
Deze rector, geconfronteerd met het feit dat een van zijn leerlingen op het punt stond de schoot van de moederkerk te ontvallen, bracht het geval Vlasman naar voren in de lerarenvergadering. Daar kreeg hij dingen te horen waarvan hij versteld stond. Gebeurde dat op zijn school? Was dit het gevolg van de hoge moraal die hij voorstond?
Louis rookte sigaretten tijdens de lesuren, op de wc. Rook kringelde omhoog uit het hokje, waarvan de scheidingswanden tot ongeveer halverwege het hoge plafond reikten. Vervolgens was een der leraren, door de verregaande slordigheid van Vlasman, in het bezit gekomen van het klad van een brief aan een meisje. Hierin trof hij zinsneden aan die Louis letterlijk uit de bijbel had overgeschreven. Daarna had hij ze wel in een ander verband geplaatst. Behalve met het onwetenschappelijke karakter van deze handelwijze, had de leraar moeite met het ontcijferen van enkele passages. Nadat hij hier toch in geslaagd was, hield hij een lijstje met verlangens in handen waarmee hij bij zijn vrouw niet durfde aankomen, laat staan dat hij de rector ermee durfde confronteren. Maar met behulp van de voltallige vergadering slaagde hij daar toch in, waarna het gemompel van afkeuring niet van de lucht was.
Behalve deze brief had dezelfde leraar een boekje over marxistische economie in beslag genomen, waarin Louis tijdens zijn les zat te lezen.
De oude Vlasman was, ondanks het feit dat hij op school moest komen, trots op zo'n leergierige zoon. Zelf had hij zich nooit in theoretische beschouwingen
| |
| |
verdiept. De praktijk zelf was al moeilijk genoeg. Bovendien had hij een zoon die dat allemaal wel voor hem uitzocht. Zo waren de taken toch prachtig verdeeld binnen de familie? De overige broers en zusters waren trouwens ook niet van die lichten. Dat Louis kennelijk zoveel om meisjes gaf, verwonderde hem, bij al dat vertoon van geleerdheid. Uit zijn eigen tijd herinnerde hij zich dat hij volstrekt niets anders aan zijn hoofd kon hebben, wanneer hij achter de meisjes aanging. Louis benaderde zijn vriendinnen kennelijk per brief. Zelf had hij daar altijd wel wat anders voor geweten.
Door de toevallige ontdekking van brief, rook en leerboek, kreeg Louis karikaturale trekken, die niet werden uitgewist doordat iemand zich op een normale wijze met hem bezighield. Wie uit dit milieu had hem overigens kunnen begrijpen? Louis werd afgeschilderd als een zonderling, een dwaas zelfs. Hoewel hij van zijn vader gaan en staan mocht waar hij wilde, bleek hij niet in staat een omgeving te vinden waar hij zich geborgen voelde, gekoesterd in aandacht en belangstelling voor wat hij dacht.
Terwijl hij zich intellectueel snel ontwikkelde, bleven zijn emoties achter. Toen de leraar de bewuste brief vond, was hij voor het eerst in zijn leven hopeloos verliefd, een onbegrijpelijke gewaarwording waarvoor hij geen oplossing wist. De brief die uit zijn schoolagenda waaide vormde een poging verstand en emoties te combineren op een manier die Louis aanvaardbaar achtte voor zijn geliefde. Het was dus een potsierlijk geheel, waarvoor het meisje zich allereerst schaamde. Daarna ontliep zij Louis en vertoonde zich vervolgens opzichtig met een jongen die twee klassen lager zat.
| |
| |
Louis probeerde de hoge idealen die hij koesterde op het gebied van de liefde, te kanaliseren. Het lukte niet. Hij voelde zich vernederd en ellendig. Om zichzelf te straffen, onaneerde hij totdat hij niet meer kon. Zijn opvoeders merkten niets van dit solitaire bestaan en bogen zich liever over de vraag hoe ze hem weer tot het geloof moesten brengen.
De pogingen van vooral de rector en de parochiepastoor om hem weer in te kapselen, hadden als effect dat Louis zijn oren voor hun raadgevingen sloot. Net in die tijd trouwens was hij zich gaan ergeren aan de praal van de kerk: nog altijd liep zijn tocht naar de volwassenheid via een door vele generaties zelfstandigen in spe uitgesleten dal. Zo zette Louis de betrekkelijke armoede van zijn huis af tegen de schraapzucht van de kerk. Anderen hadden dat natuurlijk ook gedaan en er de conclusie uit getrokken dat zij de kerk het beste op het gebied van die schraapzucht konden proberen te overtreffen. Deze overwegingen speelden bij Louis geen rol. Toen hij het leven van zijn vader overdacht, werd hij opeens pijnlijk getroffen door de onherhaalbaarheid ervan. Alles wat gebeurd was, kon niet worden teruggehaald en hersteld. Iedere vergissing oefende zijn invloed uit, tot aan de dood. Dit maakte Louis woedend. Hij zou zijn vader willen opzwepen tot actie, hem veranderen in een strijdbare figuur, die zijn lot in handen nam en zijn laatste jaren deed verkeren in een gevecht tegen zijn eigen tolerantie. Hij had zich overal bij neergelegd, zich als arbeider voortdurend laten afschepen. En hij zei nog dat hij ‘niet ontevreden’ was ook!
Louis ging met zijn vader in debat. Via een zorgvuldig spel van vraag en antwoord trachtte hij de man het inzicht bij te brengen dat hij zijn bestaan ver- | |
| |
knoeid had. De vader wilde daar niet aan. Als hij één bewijs kon leveren van de zin van zijn leven, was het immers wel zijn eigen zoon! Die zou opklimmen en de naam der Vlasmans laten voortleven tot in het zoveelste geslacht.
Louis deelde verbolgen mee dat hij niet de minste zin meer had zijn vader te overtreffen. Het gevoel van solidariteit dat hiermee samen ging, bracht een gevoel van ontroering bij hem teweeg. Zij waren gelijk. Hij gaf zijn vader een voor zijn doen vlotte klap op de schouder en werd daarmee diens meerdere.
Tegen de tijd dat het eindexamen naderde werd het gedrag van Louis weerbarstiger. Hij verzuimde lessen, werd af en toe aangetroffen in het overblijflokaal waar hij liederen van Brecht las, en hij verzette zich tegen de aansporingen van leraren vooral die laatste maanden hard te werken. Louis verkondigde hardop de mening dat het eindexamen er slechts was om de besten te selecteren. Omdat hij wist dat deze gedachte niet volstrekt nieuw was en voor het merendeel van de mensen in zijn omgeving niet alarmerend, schreef hij over deze materie een opstel, dat hij in het schoolblad geplaatst kreeg doordat hij de redactie, die uit jongerejaars bestond, wist te overdonderen. In dit opstel zette Louis uiteen dat een maatschappij waarin sommigen beter opgeleid waren dan anderen, waardoor ze meer macht konden verkrijgen, op den duur kapot moest gaan. Op een dag zouden de ogen van de machtelozen worden geopend (hij vertelde er niet bij waardoor) en vervolgens zouden deze te hoop lopen en toeslaan.
Het jargon dat Louis gebruikte, en het beeld over het collectieve oog dat plotseling geopend werd, had
| |
| |
hij niet van de paters geleerd. Volgens mensen die het stuk later onder ogen hadden gekregen, kon het wel worden teruggevoerd op de in die kringen niet ongebruikelijke gewoonte eenvoudige begrippen op te blazen tot een voor de meeste mensen onnavolgbaar niveau.
In ieder geval zaaide Louis verwarring met het stuk. De rector ontbood hem en zei dat hij geen enkel bezwaar had tegen een originele leerling. Maar dan moest deze wel zijn oorspronkelijkheid binnen de door god gestelde grenzen houden. ‘Kijk eens beste jongen,’ zei de rector. ‘Je bent nu bijna van school af en ik kan zo ongeveer voorzien wat er dan met je gaat gebeuren. Ik maak mij dus geen illusies. Hoewel ik begrijp dat je je de eerste jaren blijft afzetten tegen het kerkelijk milieu, hoop ik toch dat je bij ons zult terugkeren. Misschien zul je eerst proberen zelf een heiland te worden. Toch wens ik je toe dat je je vanuit jouw opvattingen op een eenvoudiger manier voor de mensen wilt inzetten. Wat overigens jouw ideeën over de gelijkheid van de mensen betreft: Jezus dacht er natuurlijk niet anders over. Maar Jezus was op een bepaalde manier een realist. Die zag toch allang in dat die gelijkheid pas zou aanbreken op de dag des oordeels. Maar natuurlijk had hij gelijk dat hij op de noodzaak ervan hamerde. Waar zouden wij blijven zonder idealen? Ik ga er van uit dat jij een revolutie als de dag des oordeels zult aanmerken. Maar het zal je tegenvallen. Ik denk dat de maatschappij ingewikkelder in elkaar zit dan jij denkt. En ik denk ook dat God het zo gewild heeft, opdat hij in zijn onnavolgbaarheid kan blijven existeren.’
Uit deze preek onthield Louis één passage: die over het ingewikkelde karakter van de maatschappij. Dat
| |
| |
onderschreef hij moeiteloos. Maar ze gebruikten dat gegeven maar al te vaak om de oorzaken daarvan te versluieren. De maatschappij was er een van tegenstellingen, die op allerlei manieren aan het licht kwamen. ‘Der Mensch ist gut der Mensch ist schlecht’, zong Louis zonder zijn kaken van elkaar te halen.
Hij slaagde als beste van de klas. De rector hield een aardige toespraak, in een laatste poging om Louis te vermurwen. Hij sprak de hoop uit dat hij zijn vele talenten zou uitbaten tot nut van de mensheid. En dat hij niet vergeten zou waar hij zijn eerste stappen had gezet op weg naar een voor anderen heilzaam leven.
De heiland als kleine zelfstandige.
Louis bracht de toespraak op eigen manier in praktijk. Nooit zou iemand van hem kunnen zeggen dat hij niet met zijn talenten woekerde. Daarbij was hij een harde werker. En al bij het betreden van de universiteit voelde hij dat hier zijn eerste kans lag om iets voor anderen te gaan betekenen.
Op die universiteit was de democratisering juist in volle gang. Als eerstejaars kon hij er meteen op inspringen. Zijn ideeën over de noodzaak van veranderingen, werden in hoog tempo bijgespijkerd en geradicaliseerd door oudere studenten, die hem tevens van stapels, voornamelijk Duitstalige literatuur, voorzagen. Weliswaar werd hij door een aantal van zijn jaargenoten gemeden, maar al gauw wist hij invloed te krijgen op degenen die hem eerst nog hadden onderwezen. Hij bezat een grote uitstraling. Die kwam in de ongebonden sfeer van de Amsterdamse universiteit goed tot zijn recht. Bepaalde docenten waren bang voor hem. Hij bracht ze van hun stuk, door zijn soms impertinente opmerkingen en vragen. Hij suggereerde hun dat zij dan weliswaar het vak dat zij onderwe- | |
| |
zen hadden gestudeerd, maar dat die tijd toch als verloren moest voorden beschouwd, omdat zij de verkeerde vragen op hun vakgebied gesteld hadden. Daarom gaven ze nu ook antwoorden die nergens op sloegen. Die docenten waren opgeleid door hoogleraren die geen tegenspraak duldden. Zij waren nooit op het idee gekomen dat weerwoord te forceren. Daarom moesten zij het afleggen tegen de spontane agressiviteit van deze nieuwe generatie. Vaak waren zij op hun manier voortreffelijke vakmensen, maar als persoonlijkheid niet sterk. Die gingen bij Louis als eersten voor de bijl. Misschien overheerste hij hen door de zekerheid dat hij gelijk had. Wat dat aanging behoefde hij nauwelijks te studeren. Maar hij werkte tot hij erbij neerviel. Na korte tijd was zijn aanwezigheid bij de studentenbeweging niet meer weg te denken.
In de jaren waarin Louis geschiedenis studeerde, kon een een beetje in het debat geharde student ondernemen wat hij wilde. Daarvoor was het tegenwicht in de meeste gevallen te gering. Daarbij had de studentenoppositie heel wat docenten weten te inspireren tot een tweede jeugd. Een aantal van hen had ingezien dat hun eigen studententijd eigenlijk nu pas was begonnen. Zo konden ze gelijk opwerken met hun meest enthousiaste studenten.
Tijdens eindeloze sessies onder leiding van een door de beginselen van de Frankfurter Schule geïnspireerde docent, vervaardigde Louis samen met een groepje van zijn ondergeschikten, een doctoraalscriptie van driehonderd pagina's, die niet gespeend was van pretenties. Het was dat Louis het wereldraadsel al in een eerder stadium had opgelost, anders had hij het bij deze gedaan. Het in de loop van vijf jaar studie bijge- | |
| |
slepenjargon, kwam hem nu goed van pas. Het krioelde in zijn werkstuk van de bewusteloze arbeiders, als verpersoonlijkingen van de eendimensionale mens.
Toen de scriptie was voltooid pretendeerde Louis veel, zo niet alles te begrijpen van de psyche van de mens, die in de loop van duizenden jaren was geïnjecteerd met beelden die hem een valse beleving van de werkelijkheid hadden ingegeven. Het was de oude vraag of de stoel die je ziet staan dezelfde stoel is die een ander daar heeft neergezet (of staat die stoel er soms helemaal niet?). ‘Al ziet Louis een leeg bidstoeltje,’ zei iemand, je hoeft hem niet uit te leggen dat er in werkelijkheid een kapitalist op zit.’
Toen Louis met medewerking van de door hem opgeleide docent was afgestudeerd, liet hij op de universiteit een aantal mensen achter die knarsetandend hadden moeten aanzien hoe hij zijn doctoraal had verkregen. Natuurlijk was Louis intelligent genoeg om op de oude manier te studeren. Misschien had hij zijn doctoraalpapier dan cum laude in ontvangst kunnen nemen. Maar hij deed het liever op zijn eigen manier. Zo had hij zelf de inhoud van zijn studie vastgesteld. Velen vonden hem om die reden een warhoofd.
Nadat hij was afgestudeerd ging hij een jaar het onderwijs in, maar hij had moeite zich aan te passen aan het schoolse systeem en liet zich ontslaan. Tijdens dat jaar raakte hij bevriend met een leerlinge, die alles voelde voor zijn ideeën. Hij raakte verliefd op haar, maar weerhield zich ervan haar in moeilijkheden te brengen. Hij voelde zich verantwoordelijk voor het meisje en probeerde haar moed in te spreken, opdat zij het in haar ouderlijk huis kon uithouden. Wel beloofde hij haar dat hij met haar om zou blijven gaan
| |
| |
als zij van school was. Hij hielp haar met het eindexamen. Daarna ging zij studeren en raakte bevriend met een jaargenoot.
Toen hij studeerde had hij wisselende contacten met vrouwen. Hij woonde een jaar samen met een militant meisje, dat hem aan het einde van hun politieke romance te rechtlijnig vond, en te theoretisch.
Al degenen van wie Philip later gegevens ontving over Vlasman hadden op een bepaalde manier ontzag voor hem. Sommigen vonden hem sympathiek. Daarnaast was hij nooit achterbaks; ook de docenten vertelde hij rechtstreeks in het gezicht wat hij van hen dacht. Van roddel hield hij niet, en wanneer hij een werkstuk geslaagd vond stak hij zijn waardering niet onder stoelen of banken.
Natuurlijk waren veel gegevens over hem verpakt in anekdoten. Zoals altijd vormden die een gevaarlijke bron. Vanwege hun vertekening vroegen ze om een zorgvuldige interpretatie. Toch had Vlasman meer dan voldoende sporen achtergelaten om een dergelijke onderneming zinvol te laten zijn. Omdat hij in ieder geval altijd een revolutionair was geweest, die zich niet zou inlaten met laag bij de grondse praktijken, raakte Philip door zijn aanblik gebiologeerd toen hij hem zag opduiken tussen de figuren die hem nadat hij Helen had verlaten opwachtten en hem vlak voor zijn huisdeur in elkaar sloegen.
|
|