Hierna deelde hij mede dat wij nu het einde van de crematie hadden beleefd en hij verzocht de familie hem als eersten te volgen naar de foyer.
De kist stond er nog steeds. Daar gebeurde niks mee. Het was de bedoeling dat we er omheen liepen, voor de eerste en de laatste keer. Daarna een gang door naar de koffie en de grote ramen met het zicht op buiten, waar het tien graden vroor en de sneeuw zo hard als ijs was, maar waar je tenminste naar je auto kon glijden om met slippende wielen weg te rijden uit dit winters landschap, waar ze zo goed hun best hadden gedaan om te suggereren dat de dood helemaal niet bestond.
Ik liep om de kist en zag dat hij op een karretje stond, een soort serveerboy. Als we aarzelend van onze koffie proefden, zouden ze hem soepel wegrijden en doeltreffend laten zakken naar de oven.
De weduwe, die wist daar alles van en toch weer niets. Die wilden ze laten geloven dat het zo eigenlijk helemaal niet ging. Dat die kist daar gewoon zou blijven staan net zolang tot iedereen hem over het hoofd zag en dus vergeten was dat hij er ooit om vernietigd te worden was binnengebracht.
Ik bedacht dat ik nooit gecremeerd wilde worden. Wanneer ik dan, als oudste man van Nederland, toch nog een keer mijn ogen sluit, wil ik gewoon de kuil in zakken en begraven worden. En ik wil dat iedereen die zich daar om mijn graf verdringt ook werkelijk ziet dat ik omlaag getakeld word en dus in de aarde verdwijn. Ik wil niet in rook opgaan en ook niet dat mensen om mijn kist lopen