struiken - hoe konden hier struiken zijn? - en kalkachtige steen, bereikte hij het strand.
Nu zag hij dat de menigte hem verlaten had. Hij stond alleen en ontwaarde op het zand een man. Maar dichterbij gekomen bleek de man een vrouw te zijn, een vrouw gekleed in een lange broek en een colbertjasje, een slecht gestropte fantasiedas om haar hals, zonder overhemd. Zij was oud en haar borsten waren door de tijd platgedrakt, alsof een hevige eeuwenoude wind ertegen had gewaaid waardoor zij weggedrakt waren en in haar buik gezakt, die rond en bol te voorschijn kwam onder haar naakte bovenlichaam waarover het slecht zittende jasje openhing. Hoewel hij bevreesd werd door de aanblik van het oude wijf, ging hij naar haar toe, en zette zich aan haar voeten in het zand.
Zij keek niet op of om, maar stond daar, als wachtend op de vlees geworden dood, die zich walgend uit de voeten maakte.
‘Mijn liefje,’ sprak ze plotseling, zonder zich te verroeren.
Hij keek snel naar links en rechts. Een meisje van op zijn hoogst zestien jaar kwam uit de zee naar haar toe. Zij droeg een lange cape die haar lichaam omhulde, maar haar gezicht was duidelijk te zien, een kinderlijk, teder gezicht, met onder de ogen grote wallen. Hoewel in het donker, zag hij dat alles. De oude vrouw herhaalde haar woorden. ‘Mijn liefje, zeg eens, is het koud vanavond?’
‘Ja,’ antwoordde het meisje, geheel niet verwonderd. Waarschijnlijk kenden zij elkaar, wellicht hoorden zij bij elkaar en deden zij ditzelfde iedere avond.