‘Hoe weet je dat?’
‘Ik voel het. Ik weet het zeker.’
‘O,’ riep ze en ze omhelsde hem. ‘Voel je dat? Elk gevoel kan onjuist zijn!’
‘Dan ben je ook niet op mij verliefd,’ zei hij, en dacht, laat ik met haar meespelen.
Zij draaide zich om. ‘Ja,’ zei ze, ‘ja, dat is wel zo.’
‘Waarom zou ik dan ongelijk hebben?’ vroeg hij.
Hij besefte dat het haar ernst was. Dan maar ernst. Hij deed er niet aan mee. Maar hij had het alweer gevraagd. Hij haalde zijn schouders op. Zij bukte zich om een sigaret aan te steken in de beschutting van de rots.
‘Je hebt ongelijk, ik meen het. Ik houd van je, Paul, ik begrijp alles van je. Ik was net zo, en daarom ben ik geworden zoals ik nu ben. Er was een man, ik dacht net zo over hem als jij nu over haar. Maar hij ging weg, hij was niets. Ik ontdekte dat na een jaar. En daarna maakte ik dat verhaal dat zij de mannen, toen ik dat hoorde - dat meisje, weet je - Ach, je lacht je rot na een tijd. Zo Ellen, zo Ellen, en iemand wil je altijd wel hebben.’
‘Maar omdat Katinka niet zo is,’ zei hij, ‘heb je haar alle mannen laten doden, om zo jouw bitterheid een draaglijke vorm te geven. Denkend dat iedereen hetzelfde is als jij. Je hebt haar alles laten wegwerpen door haar beschermers te laten doden en te denken: zij heeft het gedaan, zij heeft dat ook meegemaakt, datzelfde van mij, zij heeft een reden; want als je dat niet zou denken kon je jezelf wel laten ophangen omdat je faalde.’
‘Ik faalde niet.’ Haar stem klonk scherp.
‘Omdat jij dat niet bereikte, omdat jij alles had afgeleerd.’