[XXXI]
Hugo reed als een gek naar huis. Ik verloor zijn achterlicht al gauw uit het zicht. We hadden Asquit achtergelaten zonder hem uit te leggen wat er precies was gebeurd. Maar dat had hij waarschijnlijk wel geraden. Hij verontschuldigde zich dat hij mee de kamer was ingegaan.
Toen de koffer voor de deur stond keerde Olga zich om en zei tegen Hugo dat ze hem nooit meer wilde zien. Ze had wel een grote omweg gemaakt om hem dat te komen vertellen. Ik zei dat ze nu niet moest weggaan.
Olga keerde zich naar Asquit en kuste hem op zijn wang.
‘Je gaat toch niet weg?’ vroeg hij.
Maar dat ging ze wel.
‘Je hebt mijn adres,’ zei Asquit. ‘Kom me gauw opzoeken. Ik zet een erehaag van knaapjes voor je klaar.’
Ze knikte. Ze glimlachte naar hem. Daarna pakte ze haar koffer op en liep de gang in naar de lift.
‘Ze rijdt zich te pletter,’ zei Hugo.
Hij ging haar achterna. Het was niet moeilijk om haar in te halen. Hij nam de koffer van haar over en wachtte met haar op de lift. In geval van ruzie zou hij haar kunnen kalmeren. En dan was de koffer zo weer uitgepakt. Maar hier was geen sprake van ruzie, die hij kon opstoken en laten uitwoeden, waarna de verzoening geen moeite zou kosten. Zo ging het in zijn eigen huis. En daar was Olga onbekend. Hij kon niet over haar praten. Hij mocht vanaf morgenavond de kranten kopen en kijken of er een ongeluk gebeurd was. Maar er niet over praten. Olga bestond alleen in zijn verbeelding. Daar had zij zich teder in zijn omarming geschikt en gezegd dat