‘Daar heb je Hugo,’ zei Olga.
‘Wat ben jij hier aan het doen?’
‘Mag ik mij voorstellen,’ zei Henri Asquit.
Hij nodigde Hugo uit een glas te komen drinken op zijn kamer. Hij had zich die middag juist bevoorraad.
Hugo wandelde stijf achter Asquit en Olga aan. Het irriteerde hem dat Olga geen aandacht aan hem besteedde. Hij kreeg nu de sterke behoefte haar te vragen wat dit betekende. Het betekende trouwens maar één ding: straks zou hij Asquits kamer verlaten en zij niet. Hij probeerde dit te verwerken en maakte zichzelf wijs dat het zo hoorde, hij had immers geen recht op Olga. Zij wel op hem. Zij kon een beroep op hem doen, omdat zij op zichzelf woonde. Hij niet, zodat hij afgesloten was van alle mogelijkheden tot openlijk contact. Zat het zo? Waarom had hij Alma nooit rechtuit gezegd dat hij ook nog een vriendin had en niet van plan was haar voor die vriendin in te wisselen, omdat dat zinloos zou zijn? Dat was net of iemand je bij het ganzenborden uit de gevangenis bevrijdde, terwijl je wist dat je straks toch in de put zou komen. Nee, hij had grotere plannen. Hij wilde Olga zonder Alma te verliezen, en straks wilde hij misschien nog wel een ander erbij. Alleen hij mocht bepalen wie afviel. In principe wilde hij iedereen om zich heen houden, een warm, geborgen leven opzetten in de vorm die bij zijn dagdromen hoorde: een groot huis, en al zijn vrouwen daarin een eigen kamer; in het midden van het complex een grote badkamer met vierkant bad. Schuim en welbehagen.
Maar Olga bemoeide zich met Henri Asquit.
Zo leek het alsof zij hem opnieuw een demonstratie gaf.
Olga was niet naar Bretagne gekomen om Hugo te tonen dat zij afhankelijk van hem was. Dat was een kwalijk bijverschijnsel dat zij op de koop toe nam. Ze had een impuls