[XXV]
Bij het luisteren naar Asquits woordenstroom, onderging ik een bekende onaangename gewaarwording: het was net of ik uit mijzelf stapte en van een afstand naar mij stond te kijken. Ik wilde weggaan om dit te ontlopen, maar ik zag er tegenop om naar mijn auto te lopen en terug te rijden naar het huis waar Alma wakker lag.
Toen ik me eindelijk in staat voelde om weg te gaan, stond Asquit erop mij naar de auto te brengen.
Voorzichtig liepen wij de trap af.
Toen ik het autoportier had geopend, stak Asquit zijn hand uit.
‘Over drie dagen ga ik weg,’ zei hij bedachtzaam. ‘En drie dagen later zal ik niet meer weten hoe zij eruitzag. Ik herinner het me nog bij benadering, maar er is zoveel verloren gegaan. Ik zou willen weten hoe het precies was en ik zou haar achterna kunnen reizen om haar opnieuw te ontmoeten. En dan,’ zei hij ‘zou ik de volgende keer de herinneringen door elkaar halen en niet meer weten hoe het precies was gegaan.’
Hij sloot zijn ogen en hief zijn hoofd naar de wolkenloze hemel, waar de sterren stonden die te klein voor hem waren.
‘Er was een tijd dat ik mijn moeder miste,’ zei hij na enige tijd. ‘Maar dat is nu ook voorbij. Zelfs aan haar jeugdfoto 's kun je zien dat ze dood is. Er hoort geen stem meer bij en geen bewegingen. Ik stel mij graag voor hoe het was, vroeger, op de hoogtijdagen, bij voorbeeld op kerstmis. In die voorstellingen laat ik een vrouw, iemand als Olga, de kamer binnenkomen en bij ons aanzitten. Een jongensdroom.’