deed daar altijd vanzelfsprekend over. Nooit zeurde hij over de opoffering die hij zich getroostte, maar als hij mij mijn maandgeld gaf deed hij dat met een in zekere zin officieel gebaar: op die momenten hanteerde hij zelf de geldbuidel waarop hij zo vaak had gescholden.
Hugo liep met Fritsje door Amsterdam en toen hij mijn vader ontmoette tilde hij zijn zoon hoog boven zijn hoofd, zodat deze het uitkraaide van pret.
‘Je mag wel oppassen met hem,’ zei mijn vader. ‘Die hersentjes zitten nog los, wist je dat.’
‘Hij heeft er waarschijnlijk toch te veel van,’ antwoordde Hugo.
Hugo vroeg of mijn vader iets met hem ging drinken. Zoals altijd keek deze op zijn horloge en concludeerde toen dat het wel even kon. Fritsje stak zijn handje naar hem uit.
Bij Scheltema nam mijn vader Fritsje op zijn schoot en begon aan een oud spel: paardje rijden. Ik kan mij niet herinneren dat hij dat ooit met mij had gedaan. Fritsje liet hij geoefend op zijn knie dansen. Hij tilde hem aan het eind van de rit hoog op en zoende hem op zijn voorhoofd.
‘Wat een aardig mannetje,’ zei hij later tegen mij. ‘Ik heb met hem paardje gereden.’
Hugo had mij alles al verteld.
‘Dat deden wij ook altijd, toen je klein was,’ zei hij. ‘Maar jij begon negen van de tien keer te huilen.’
Hij praatte met Hugo over de opvoeding van kinderen. En hij zei dat hij niet moest schromen Fritsje te verwennen.
‘Dat Spartaanse gedrag van tegenwoordig,’ zei hij. ‘Allemaal onzin. Jullie hebben zo'n verschrikkelijke neiging die kinderen als volwassenen te behandelen.’
‘Als hij zes is gaat hij de fabriek in,’ zei Hugo.
‘Je moet ze lang klein houden,’ zei mijn vader, zonder op Hugo's provocatie in te gaan. ‘Later voelen ze zichzelf lang genoeg groot.’