[XVI]
Ik was Hugo's medeplichtige geworden en kon mij des te gemakkelijker met zijn vrouw bezighouden. Ik hielp haar met broodjes smeren en wilde haar vertellen hoezeer ik naar haar verlangde. Fritsje speelde om ons heen.
Wij zaten naast elkaar aan de keukentafel.
‘Wat ben je toch raar stil,’ zei Alma. ‘Soms hond je niet meer op met praten.’
‘Ik ben een beetje door mijn tekst heen.’
Ik lachte naar haar.
‘Dat is geen compliment.’
‘Stuur Fritsje even naar buiten.’
‘God wat een onzin!’ zei ze. ‘Daar maak je me echt kwaad mee Paul.’
Ik pakte een stuk brood en haalde er wat kruimels af.
‘Je moet je geen voorstellingen maken,’ zei Alma. ‘Ik voel me wel eens tot je aangetrokken. Maar je moet niet denken dat ik er 's nachts niet van slaap.’ Ze aarzelde. ‘Dat zou je misschien graag willen.’
Ze legde het botermes op een bord neer en stond op. Zij deed of ze naar de aanrecht wilde lopen. Toen ze naast mij stond legde ze haar hand op mijn haar en streelde het.
‘Soms wil ik me er van af maken,’ zei ze. ‘Misschien heeft dat geen zin.’
Fritsje kwam naast haar staan. Hij legde zijn hoofd tegen haar bovenbeen en wilde een koekje. Hij kon al aardig praten. Maar ingewikkelde nieuwe indrukken vertelde hij nog zo dat ieder er zijn eigen interpretatie aan kon geven. Ik boog mij over de tafel en knipoogde naar hem. Vroeger had ik