‘Ik moest het eigenlijk niet doen.’
‘Wees maar blij dat Koos je niet ziet zitten.’
Hij haalde zijn schouders op.
Ik pakte de cognacfles en schonk ons beiden nonchalant in, waarbij ik een scheut over de tafel morste.
‘Pas op!’ riep mijn vader. ‘Weet je wel wat dat kost?’
‘Je boekt het toch als onkosten,’ zei ik, met grote vanzelfsprekendheid in mijn stem.
Hij verviel in stilzwijgen. Ik nipte aan mijn glas en presenteerde hem een zoutje. Op dit soort momenten distantieerde hij zich van de gedachte dat ik ooit in zijn voetspoor zou treden, met mijn grotere maat schoen.
Ik was bij dit gesprek tweedejaars student, niet briljant, maar ik kon goed uit het hoofd leren. Hij waardeerde mijn vorderingen, die ik maakte tussen café- en bioscoopbezoek in. Gelukkige tijd van voor de zogenaamde universitaire revolutie. Je kon het leven leren kennen zonder een bijeenkomst van de subgroep te verzuimen.
Mijn vader hoorde mij graag vertellen over mijn leven buiten de collegezalen. In mijn verslagen zag hij de kentering der tijden, het definitieve verval van alles wat hij had voorgestaan. Daarom herhaalde hij de grondslagen van zijn idealen zo dikwijls. Maar toch deed hij het minder vaak. Waar was de zelfdiscipline gebleven, die hij als georganiseerde arbeidersjongen had ontwikkeld. En wat was er terechtgekomen van de gemeenschap der jongeren, op weg naar een andere tijd? Zij waren op weg gegaan. Staande rond het kampvuur hadden zij slechte gedichten opgezegd en op gezwollen toon strijdliederen gezongen. Ze hadden aardappels gejast en erbij gedacht dat zij de kapitalistische schil wel eventjes van de maatschappij zouden verwijderen. En na hun weekend in Vierhouten of Blaricum waren zij naar huis teruggegaan met een heimwee dat prettig aanvoelde, in de