Mijn vader had ons nooit verteld dat hij de grammofoonplaten had aangeschaft waarop hij werd beschimpt. Een paar ervan hadden we nu dubbel want mijn moeder was maar al te trots geweest op de belangstelling van artiesten als Wim Kan. Waarom wilde mijn vader in het geheim volledig zijn? Hij kocht nooit dingen om ze in het donker te bewaren. Misschien was het zijn bedoeling geweest er na zijn pensionering van te genieten. Of gunde hij zich de kleine ijdelheid ze af en toe te draaien?
Mijn moeder kwam binnen met koffie. Ik wilde de platen terugzetten, maar zij hield mij tegen.
‘Mag ik ze meenemen?’ zei ze. ‘Ik vind die liedjes van vroeger zo aardig.’
Ik ging weer aan het bureau zitten en haalde een stuk papier uit een lade. In de verte begon een driemansorkestje aan een liedje dat ik mij vaag herinnerde. Het klonk zo zacht dat ik mij tegen wil en dank inspande om te luisteren. Een cabaretier begon zijn voordracht. Op afstand klonken zijn woorden als geruis.
Het liedje schoot mij weer te binnen. En opeens hoorde ik dezelfde klanken in een voetbalstadion. Wij waren nog geen tien minuten binnen toen iemand mijn vader herkende. Mannen gingen staan en riepen iets in zijn richting, lachten naar hem, zwaaiden.
‘Die arbeiders van je staan aan de overkant!’ schreeuwde een man, zijn wijsvinger gestrekt in de richting van de staantribune.
‘Wil je mee naar het voetballen?’ vroeg mijn vader een paar dagen eerder. ‘Ik heb twee kaartjes gekregen van een relatie.’
‘Een goed idee, dat voetballen,’ zei ik op de tribune tegen mijn vader. Hij zweeg. Het was een gure middag en het regende. Ik was allang blij dat we overdekt zaten.