wat losgemaakt. Het waaide een beetje; de wind sloeg op mijn ogen, door mijn hersens en suisde via mijn oren weer naar buiten. Parijs werd er draaierig van.
‘Ze kunnen het bij jou net zo goed meteen in je mond gieten,’ had Thérèse op waarschuwende toon gezegd, toen het er even op leek alsof de wijnober alleen voor mij was ingehuurd. Ze voegde eraan toe: ‘Je wordt straks toch niet misselijk, Danny?’
‘Nee,’ wist ik zeker. Ik bedoelde het koel en hooghartig. Maar zo kwam het er niet uit.
Ik heb een maag als een olifant. Maar wat weten wij over de magen van deze dieren? Geven wij ze ooit wijn te drinken? Hebben wij in de dierentuin een speciale wijnoppasser voor hen aangesteld?
Ik stelde mij een olifant voor. Bovenaan de trappen bij de Sacré Coeur balanceerde hij op zijn slurf. Het menigvuldige publiek hield z'n hart vast dat hij naar beneden rolde en de stad verpletterde.
Waar ik heen wilde, konden vrouwen mij niet volgen. Ik wilde naar bed. Op een leeftijd waarop ik mij dwangmatig volgzame vrouwen voorstelde, verlangde ik ernaar alleen te zijn om te slapen.
‘Houd mijn hand maar vast Danny.’
‘Wat voor hand nu weer?’
‘Deze hand. Je wilt toch naar het hotel? Kom maar.’
‘Hebben we een hotel?’
‘En een lekker warm bad. Daar knap je van op.’
‘Ik wil niet in bad!’
‘Dan ga je fijn even onder de douche.’
‘Ik ga in de bar zitten.’