[XVI]
‘de hel heeft vele ingangen,’ zegt mijn vader.
Ik ben zeventien. Ik denk dat de hel vol is met menselijke stemmen. Niet stemmen die schreeuwen en elkaar uitschelden. Een eindeloos herhaalde, op zeurende toon uitgesproken uitleg. Niemand laat mij met rust. Waarom loopt mijn vader niet als een normaal mens tierend door het huis? Hij zou toch om de terugkeer van mijn moeder kunnen brullen!
Redelijke verhalen, daar is hij sterk in. Een leven ontdaan van emoties. Hoe zou het zijn als je bevroor? Zoals het meisje met de zwavelstokjes. Hij wilde het verhaal nooit voorlezen, met Kerstmis. ‘Schiet op, daar ga je van huilen.’
Zijn eigen grootvader moest op twaalfjarige leeftijd gaan werken.
Ik stelde mij voor hoe ik de huizen langsging en aanbelde. Hoe mensen in bontjassen mij voorbijliepen als ik mijn hand ophield.
Is dat de betekenis van de wereld? Mensen beschermen zich tegen de koude, vinden werktuigen uit om het bestaan gemakkelijker te maken. En als het gemakkelijk genoeg is geworden, en ze nog maar weinig te doen hebben, bedenken ze beelden die hun fantasie prikkelen. Geprikkeld of niet: uiteinde-