ving bezoeken. Europa zit vol kloostergangen die hij nog niet bezocht heeft. Rondwandelend door de schatkamers zal hij zich hardop afvragen of hij het daar had uitgehouden, in vorige eeuwen. Gekleed in een bruine pij de nooit veranderende route wandelend. De omsloten tuin in het midden. Diep in zichzelf glimlachend om het bezige gedrag van de eenvoudige broeders, die hij bewondert om hun kennis van kruiden, terwijl hij dag in dag uit de hoeken van precies negentig graden rondt, met zijn geweldige geleerdheid boeken overdenkend die volgende generaties met verwondering zullen bekijken. Al die allang achterhaalde onzin!
Het dorp ligt in het gebied van de Aveyron. Als het avond wordt en de hitte eindelijk vermindert, besluit mijn vader volgend jaar op dezelfde plaats terug te komen. ‘Ik heb een helder omschreven verlangen nodig voor de winter. Mijn leven lang heb ik naar de volgende zomer verlangd. Hoewel ik weet dat ik daar alleen maar ouder in terecht zal komen. De mens beeldt zich in dat hij voor zichzelf de eeuwigheid kan verdienen. Waarom ben ik niet gewoon overtuigd van de zinloosheid der dingen? Waarom beschouw ik mij niet als een toevallige passant? Welke hovaardij heeft mij ingegeven dat mijn bestaan een onmisbare schakel is in de meest breekbare ketting die je je kunt voorstellen, die van mensen?’
Hij drinkt te veel wijn, op het terras.
Lang zal het niet meer duren; plotseling weet ik het zeker: het ogenblik nadert dat ik alleen op reis ga.