‘Ik zag je gisteren door de tuin hollen.’
‘Onmogelijk. Dat doet te veel pijn tegenwoordig.’ Hij buigt zich over de tafel en pakt de halflege fles wijn om ons bij te schenken.
‘Als ik dit niet meer kan,’ zegt hij, zacht genoeg om mijn aandacht naar zich toe te dwingen. ‘Als jij op een dag bepaalt dat het zo niet meer kan, dan weet je wat je te doen staat.’
Onwillig schud ik het hoofd. Ik kan daar niet over nadenken, mijn wil speelt in deze zelfs geen bijrol.
‘Laten we het anders zeggen,’ gaat hij verder. ‘Op een dag gaan wij in conclaaf Wij samen. En dan mag je mij niet in de steek laten. Je weet precies wat ik bedoel. Over die dingen moet je rustig kunnen praten. Daarvoor hebben wij tenslotte ons hele leven gestudeerd.’
‘Je studeert niet om netjes dood te gaan! Schiet toch op met die enge praatjes!’
Hij kijkt mij enige tijd aandachtig aan.
‘Je begrijpt het wel,’ zegt hij. Hij steekt zijn hand uit en streelt mij over een wang. Het is niet eens een prettig gevoel, toch ontroert het mij. ‘Maar natuurlijk begrijp je er nog geen syllabe van,’ gaat hij verder. ‘O ja, je begrijpt het met je hersens. Verder kun je niet gaan, zelfs niet op jouw leeftijd. Begrip komt uiteindelijk vanzelf Als je gevoel je hersens binnendringt. Ik kan het niet anders uitdrukken. Een soort angst, vermengd met heimwee. Je kunt het niet analyseren. Heimwee is niet het juiste woord. Het juiste woord bestaat niet. Je kijkt naar buiten en je kunt verschillende dingen al niet meer benoemen. Misschien hoeft dat ook niet. Voor wat je eigen li-