te vertellen. Lang heb ik erover nagedacht. Wij zijn uit elkaar gegroeid. Laten wij het elkaar maar niet kwalijk nemen. Ik vind het beter dat ik wegga.’
‘Waar wil je naartoe!’ riep mijn vader lachend. Die was wel gewend aan wilde plannen, onbestemde verwijten, jankpartijen, het huis uitrennen, een nacht onderduiken. Mijn vader was door alle wateren gewassen.
‘Ik ga schilderen,’ zei mijn moeder. ‘Daar ligt mijn talent.’
Omdat de geschiedenis met mijn moeder tragisch was geëindigd, moest ik mijn best doen het verhaal enigszins op gedempte toon te vertellen. Niets opblazen. Haar leven ook niet leuker maken dan het was, om de pijn te verminderen. Wat konden Anne en ik het meteen goed met elkaar vinden! Wij, vroeg oud geworden kinderen, herkenden elkaar. Mijn vader keek op onze kennismaking toe en besliste uiteindelijk dat het goed was. Tenslotte zou zij, in zijn ogen, toch mijn tweede moeder worden. En inderdaad: in niets leek Anne op de boze stiefmoeder die ik zo gehaat had in Sneeuwwitje. Zij was vijf jaar jonger dan ik. Daaraan moest ik hoogstens even wennen.
Anne noemde mijn vader bij de voornaam. Maar in het gezelschap van zijn gasten sprak zij hem toch liever aan met twee woorden. Zoals haar moeder haar dat geleerd had. Mijn vader kreeg een kleur en morste onmiddellijk wijn naast haar glas.
‘We kennen elkaar al zo lang,’ mompelde hij.
‘Nou, zo lang kan het niet zijn!’ kraaide Annes