haasten.’ Ik kom naast hem staan. Die man is vierenzeventig en schrijft zijn zoveelste artikel.
‘Waarover gaat het deze keer?’
Ik kan het niet laten. Hij zal een afwerend gebaar maken. Het is allemaal erg onbelangrijk, wil hij daarmee uitdrukken. Als ik maar wel begrijp dat hij eindelijk aan zijn levenswerk is begonnen. Het werd tijd.
‘Laura,’ zegt hij. ‘Laura, liefje.’
Hij zegt nooit liefje. Ik schrik ervan. Tenslotte ben ik ook geen zeventien meer. Toen zei hij nooit liefje. Hij zei nooit iets, was meestal op reis, leerde zijn studenten hoe zij zich het beste als mollen konden gedragen.
Ik maak de stoel tegenover hem vrij (overal liggen stapeltjes papieren, zelfs nu nog).
‘Ik kan mij niet herinneren dat je mij ooit “liefje” genoemd heb,’ kan ik niet laten te zeggen.
Hij glimlacht en schudt langzaam het hoofd. Daarna zegt hij, langzaam, maar met zo min mogelijk nadruk: ‘Ik schrijf aan mijn laatste artikel.’
Er moet een moment zijn geweest, niet lang voordat hij de macht over zijn handelen kwijtraakte, dat hij voor de beslissing stond een einde aan zijn leven te maken, zoals hij dat had aangekondigd.
Heb ik daar zorgvuldig met hem over gesproken?
Zeg de waarheid, Laura! Geen sprake van. Je bleef toch om de hete brij heen draaien. Hem bemoedigend toespreken. Maar niet zijn hand pakken en zeggen: ‘Pappa, dat wasje toch van plan. Het is nu werkelijk de hoogste tijd.’