Toch zou hij alles hebben willen weten van haar opdracht. Als het even kon met haar meegaan, het huis van de Coumansen in. Een praatje maken, op zijn bekende manier. Aardig en voorkomend, maar ironisch. Hij geloofde niet in wonderen, haar vader. En hij hield van kerken, middeleeuwse beelden, het verschoten blauw van een Maria, de stupide grijns op het gezicht van een Jezuskind.
‘Mijn dochter gaat een mooi artikel over u schrijven,’ zou hij tegen de Coumansen gezegd hebben. Hij was trots op haar.
‘Pappa, zal ik dit zelf even regelen?’
‘Weet u nog de juiste tijd, op de seconde? Hoe laat precies brak het bloed uit het beeldje. Dat is van het grootste belang.’
Hij duwde haar weg, schreef het artikel zelf, dat wil zeggen hij maakte aanstalten. Het was zijn bedoeling dat zij hem bevocht, haar zelfstandigheid op hem veroverde.
Hij hield van haar. Soms, als ze zaten te kijken naar een uitvoering waarin haar moeder speelde, voelde ze zijn hand op die van haar, hij viel in slaap. Meestal sliep hij niet meer dan een minuut of tien, maar in die korte tijdsspanne raakte hij de ontwikkeling in het stuk kwijt, zodat hij haar toefluisterde: ‘Wie is die vrouw.’
‘Dat is Doenjasja, het kamermeisje,’ trots dat zij de naam wist.
‘Geen schoonheid,’ fluisterde hij terug. ‘Is je moeder al geweest?’
Hij vroeg, toen ze naar een wat hij noemde ‘echte’ voorstelling waren gegaan: ‘Op wie zitten die twee te wachten?’
‘Stil nou. Dat weet je best.’ Hij pakte het programma van haar schoot en sloeg het open. ‘Pappa,’ zei ze ongeduldig. Hij bracht zijn mond naar haar oor en fluisterde: ‘Wie is dat, die Godot. Zullen we gaan roepen dat hij nu meteen moet komen?’
Hij wist het allemaal gedetailleerd. Hij had alleen geen zin zich doodserieus te gedragen in het gezelschap van zoiets kostbaars als zijn dochter. Voor intellectueel vertoon vond hij haar te belangrijk.
Vanuit de hemel keek hij op haar neer. Misschien had hij God overgehaald de madonna op een ongebruikelijke plaats te laten bloeden. Opdat zijn dochter haar eerste opdracht met des te