| |
| |
| |
Gedrochten
Dantzig ontwaakte in de voormiddag. Zij kleedde zich op haar gemak aan, trof tot haar genoegen niemand aan in de woonruimte en verliet het huis. Haar geheugen vertoonde nog altijd een gat; de ware grootte ervan kon zij niet vaststellen. Het was ook mogelijk dat haar geest doodleuk had geweigerd de gebeurtenissen van de afgelopen nacht te bevatten.
Waarschijnlijk hadden Patries en zij al drinkend langdurig een gesprek gevoerd, dat als vanzelf overliep in gezwets. Evenzogoed mocht de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat zij zich als enige had laten gaan, overborrelend van ideeën, een psychische wondertuin vol fantastische dieren. Ook een paar gedrochten. Een van die gedrochten heette liefde; vaak had zij zich gegeven, des te minder ontvangen.
In de buurt van het huis van de Coumansen, waar zij een laatste bezoek wilde brengen voordat zij zich zou terugtrekken om het verhaal te schrijven dat haar geheugen op een voor haar aanvaardbare manier moest aanvullen, werd zij herkend door een tv-journalist aan wiens programma zij had deelgenomen. Nu voelde zij niet de behoefte een zo scherp mogelijk commentaar te leveren; haar geest zweefde achter haar aan. Zij verontschuldigde zich en haastte zich naar Smoock. De smalle straatjes van Uffel benauwden haar; tegen haar gewoonte in keek zij schichtig om zich heen naar mogelijke lezers die met haar wilden praten, en vooral vreesde zij de confrontatie met Patries, die haar steeds moederlijker voorkwam, nadat zij eerst zusterlijk hadden opgezopen wat er in huis was.
In de betrekkelijke stilte van het café, waar slechts af en toe een uitroep klonk in het haar zo bekende dialect, zag Dantzig zich opeens zitten, zoveel jaren terug, naast haar vader. Voor haar stond een glas oranje limonade, was het prik of ranja? Mannen stonden om haar vader heen, schepten luidkeels op over hun prestaties aan het biljart, lachten hun vette lachjes, glimlachten naar haar. De vrouw van de waard droeg een rode rok tot op
| |
| |
haar knieën, het haakje aan de bovenkant stond altijd op springen. Haar vader stak zijn hand uit en voelde stiekem aan haar kont; de vrouw draaide zich om, boog zich over hem heen en giechelde, stak haar tong uit, liet die een paar keer heen en weer schieten in haar mond. Haar vader schaterde het uit; daarna viel er opnieuw een stilte, waarin zwarte vrouwen langs haar heen schoven, soms een schrille stem, een vermaning. Zij zat op haar knieën en huilde. Waarom huilde zij?
Een non boog zich over haar heen, die stonk naar kamfer, die non heette de stinknon, die rook altijd naar iets anders. Die wist hoe ze je misselijk moest krijgen. Want daar waren ze op uit, de vuile loeders; allemaal heetten ze ‘soeur’, 's nachts slopen ze door de gangen van de kostschool, ademden in je gezicht, sisten elkaar toe als slangen; muizen aten ze, zonder ze te koken; bruiden van Jezus.
‘Wat betekent dat, de bruid van Jezus? Moet je dan in zijn slaapkamer?’ De bruid van Jezus droeg een gouden bruidsjurk, in de kerk brandden meer dan duizend kaarsen, engelen glansden goud in de koorbanken en zongen op hemelse klanken.
‘Af en toe gaan pa en moe met ons naar de speeltuin toe.’
De non legde haar arm om haar heen, trok haar met kracht tegen haar weke boezem, fluisterde woorden van troost.
‘Dat is voor ons kinderen het fijnste wat bestaat.’ Marcheerden door het dorp, zij en haar vriendinnen, even bevrijd van de uiengeur en tomatensoep waarin Jezus de voetwassing had gedaan.
Dantzig kreeg het benauwd, zij haalde diep adem en begreep dat zij maar beter kon vertrekken. Haar vader bestelde nog een pils. ‘Niet tegen je moeder zeggen,’ fluisterde hij samenzweerderig. Zijn grote hand klemde zich in de billen van de dienster. Thuis kon zij het niet voor zich houden. Als antwoord toonde haar vader zijn wijd opengesperde handen. Haar moeder gilde. Dantzig rende naar haar kamer.
Alleen in het donker, hoe kon dat? Het huis was een en al geluid, klappen, scheldkanonnades, een deur die met een knal dichtsloeg. Vanuit de slaapkamer van haar ouders kwam gegiechel.
| |
| |
Zij staarde naar het wijnglas voor zich op het tafeltje en sloot haar ogen. Zij liet haar vader het café binnen. Hoe gaat het met jou? Het is daar niet leuk, zei haar vader. Iedere dag hetzelfde konijnenvoer. Iedere dag water. ‘En mijn moeder?’ In de afdeling voor vrouwen, zei haar vader. Doorschijnend was hij, vel over been, zoals op zijn sterfbed; vel over been en hij stonk. Ze wilden daar weg, ze wilden naar buiten. De broers gingen er meteen vandoor, zetten het op een zuipen. Mannen blijven niet als mannen stinken. De vrouwen grepen de onderlakens, trokken ze onder hem vandaan, toonden hem hun glimlach, riepen woorden die zij zelf niet geloofden. Haar vaders handen graaiden door de lucht. ‘Zo kun je er weer tegen,’ zei haar moeder. Het duurde nog een paar maanden.
Haar vader nam haar hand in die van hem, keek dromerig in haar richting; zijn ogen gleden weg, in de verte stonden alle vrouwen die hij tijdens zijn leven begeerd had. ‘Ken je mij nog, Karin? Ik ben de laatste der Moffrikanen. Was het maar waar.’ Hij lachte, tilde haar op, zette haar in zijn nek, speelde hop paardje hop.
Al zette hij zijn handen in haar eigen kont. Als het zijn handen maar waren.
En de nonnen keerden terug in de slaapzaal, slopen langs de bedden van de meisjes, mompelden hun vermaningen; alles daar was bedompt en zij hield ook niet van de wierook in de kerk, de opgedofte ouderdagen, frisgewassen kleren die niet lekker zaten, en altijd weer die zwarte zusters uit de onderwereld, iets dat van God kwam zou heel licht en zwevend moeten zijn en hardop lachen. Rosa, rosae, rosam, prevelde Dantzig, eerste declinatie. tweede declinatie: uxor, uxoris.
Eenmaal buiten het café trok de donkerte niet meteen weg. Zoals zij daar liep, konden ze op haar neerkijken, de leraressen in de hemel. Daar waren zij met miljoenen, zij hadden er een eeuwigheid de tijd. Omdat zij telbaar waren, zou de dag aanbreken dat de Heer ook hen kwam ophalen om zijn bruid te zijn. Daarna konden ze opnieuw wachten tot zij een ons wogen, want zij wogen niets.
Dantzig gruwde bij de gedachte dat een van de nonnen haar
| |
| |
kleren zou uittrekken en op weg ging naar de sponde van haar Bruidegom. Toi, toi, toi, riepen ze op het toneel.
Met welgevallen keken ze omlaag, haar leraressen. Daar beneden liep hun leerling, dat brutale opdondertje. Nou ja, een ander woord. Zij was een nest. Maar de zusters Ursula, Clementina en Godelieve knipoogden naar elkaar, spreidden hun ijselijk blanke armen en zongen haar toe in koor. Zongen haar hun liefde toe, hun moederlijke gevoelens, hun onbegrepen verlangens.
Onwillekeurig keek zij omhoog, in de ijle blauwe lucht. Wat moest zij hier, in deze omgeving die de mislukte feesttent van haar jeugd niet kon vervangen en er toch steeds aan herinnerde. Waarom had zij erin toegestemd dat stuk te schrijven? Zij had niets te melden over bloedende madonna's. En toch moest zij het schrijven, letter voor letter, ieder woord zou zij losscheuren uit haar geheugen. Zij moest het schrijven om zich te bevrijden van het gebazel over mysterieën, de naar chloor stinkende gelofte van kuisheid, de innige band met de verrottenis van een gedoemd leven. Gedoemd om te sterven zonder soelaas.
Haar woede zou van het papier afspatten. Dantzig begreep dat er een bijdrage van haar verlangd werd aan de ontmaskering van de mystieke onzin die haar naar zich toezoog, of zij wilde of niet. Maar zij wilde niet. Buiten de wereld was er niets. En in die wereld bestond slechts een schromelijk gebrek aan kennis. Over een miljoen jaar, na het vinden van de oplossing voor het laatst overgebleven probleem, zou zich een aller-allerlaatste probleem voordoen, net zolang tot de mens knapper dan God was geworden. Pas op dat moment was de godsdienst voorbijgestreefd en kon de mens zich er definitief op toeleggen de aarde te herscheppen in het paradijs waaruit hij zogenaamd verjaagd was. Er bestond geen paradijs, naakt was de mens altijd geweest, zonder schaamte. Bloeddorst en stupiditeit, de enige vaste waarden waaraan hij hechtte.
Bij de Coumansen stond deze keer geen rij. De deur stond open. In de kamer was zij even alleen met het besmeurde beeldje. Moest deze viezigheid echt een wonder uitbeelden? Het ging haar begrip te boven. Toch voelde zij de neiging voor de ma- | |
| |
donnate knielen, niet als volwassene maar als het kind dat zij ondanks alles gebleven was.
Thieu kwam achter haar de kamer in.
‘Had ik je binnen gevraagd?’ vroeg hij op agressieve toon.
Dantzig spreidde verontschuldigend haar handen, knipte haar tas open en haalde er een portefeuille uit. ‘Ik ben gisteren vergeten een bijdrage te geven voor het onderhoud.’ Zij knikte in de richting waar de madonna moest staan.
‘Van jou hoef ik niks.’
Dantzig haalde een biljet van honderd gulden uit de portefeuille en legde het op het tafeltje naast de madonna. Thieu stak zijn hand uit, keek haar achterdochtig aan en stak het biljet in zijn zak. ‘En nou opgesodemieterd.’
‘Er zit nog veel meer in.’ Zij klopte op de portefeuille.
Een ogenblik stonden zij tegenover elkaar. Thieu keerde zich plotseling om en liep de kamer uit.
‘Thieu,’ riep zij hem na. ‘Er zouden nog vreemde dingen kunnen gebeuren.’
Hij bleef staan; zonder zich om te draaien zei hij: ‘Wat bedoel je?’
Dantzig wist dat zij hoog spel speelde. Thieu stond onbeweeglijk in de kamer. ‘Als ze het toch nog ontdekken,’ legde Dantzig uit. ‘Zelf houd ik ook niet van mystieke onzin. Voor mij zou het een geruststelling betekenen als ik wist dat er met dat beeldje geknoeid was.’
‘Ik weet niks,’ zei Thieu.
‘Natuurlijk weet jij niets,’ ging Dantzig verder. ‘En het is een vaststaand feit dat die professor niemand heeft kunnen betrappen. Terwijl hij de specialist is. Dat weet je toch? De grootste deskundige op het gebied van bloedende madonna's.’
‘Ja,’ zei Thieu, op onverschillige toon.
‘Mocht iemand dat beeldje dus bewerkt hebben,’ vervolgde Dantzig, ‘jij bijvoorbeeld, dan is hij een genie. Zou jij niet als genie de geschiedenis willen ingaan?’
‘Dat interesseert me niks,’ zei hij bokkig.
‘Hoe heb je het beeldje geïmpregneerd, Thieu?’
Met een niet-begrijpende blik keek hij haar aan.
| |
| |
‘Behandeld,’ voegde ze eraantoe. ‘Je hebt de madonna behandeld.’
Thieu keek onverstoorbaar voor zich uit.
‘Laten we het nog eens anders bekijken,’ ging zij verder. ‘Stel dat jij het niet gedaan hebt en dat de madonna door ingrijpen van hogerhand is gaan bloeden. Vind je het dan niet een vreemde gedachte dat je in een huis woont dat door God, of de Heilige Moeder is uitgezocht? Toch een beetje eng idee. Of niet?’
‘De Heilige Familie beschermt ons.’
‘Natuurlijk. Je hebt groot gelijk. Als je dat maar gelooft, Thieu.’ Zij wachtte even. ‘Denk je echt dat er buitenaardse wezens bestaan die de boel hier zo'n beetje in de gaten houden?’
Thieu antwoordde niet. Maar zijn gezicht vertelde haar genoeg.
‘Luister eens,’ zei ze. ‘Ik ga er vanuit dat hij terugkomt, die onderzoeker van de kerk. Ze laten het er niet bij zitten. Die zinnen allang op strengere maatregelen. En reken er maar op dat ze met de politie en de regering onder één hoedje spelen. Leer mij ze kennen, de heren in Rome. Als het aan hen ligt zullen al je plannetjes in duigen vallen. Het zijn net bloedhonden, die zijn pas tevreden als ze een flink stuk uit je kont hebben gebeten.’
‘Ik heb met dat beeldje niks gedaan!’ schreeuwde Thieu. ‘En ik heb ook geen plannetjes.’
‘Nee?’ vroeg Dantzig, onverstoorbaar, met de groeiende zekerheid dat zij zich op het goede spoor bevond, omdat er nu eenmaal geen raadsels bestonden, gezien het feit dat er een rationele verklaring klaarlag voor alles, op den duur - geen angsten, duistere schimmen, gefluister, kakelende lachjes in het donker, en altijd die eeltige handen, de zure blik in de ogen, en hun ijselijke lippen, waarmee zij eindeloos gebeden prevelden. ‘Nee?’ herhaalde zij. ‘Dus jij gelooft in een onzichtbare macht, Thieu, die eventueel op ditzelfde moment naast je staat in de kamer.’
Onwillekeurig deinsde hij terug.
Dantzig voelde zich zeker van haar zaak.
‘Denk je dat het op den duur in je voordeel zal werken als dat beeldje daar blijft staan?’ vroeg ze. Zelf gaf zij antwoord: ‘Als je op langere termijn denkt, dan gaat het nieuwe er toch vanaf. Op
| |
| |
een gegeven ogenblik weten de mensen het wel. Zelfs als de madonna om de zoveel tijd opnieuw gaat bloeden. Maar dan wordt het een gewoonte. Hoogstens organiseren ze één keer per jaar een bedevaart naar Uffel, maar daar word jij niet wijzer van.’
Voor het eerst vertoonde Thieus gezicht iets van belangstelling.
‘Wat trekt volgens jou meer en vooral langer de aandacht,’ vroeg Dantzig. ‘Een madonna die je elke dag kunt zien en eventueel aanraken, of een beeldje dat er eens geweest is maar dat onder nooit opgehelderde en dus uiterst geheimzinnige omstandigheden is verdwenen?’
‘Wat stel je voor?’ De plotselinge nieuwsgierigheid in Thieus stem gaf aan dat hij begreep wat zij bedoelde.
‘Als de madonna opeens weg is,’ zei Dantzig, ‘dan is zij er natuurlijk wel geweest. Op die manier verander je haar zonder enige moeite definitief in een raadsel. Bovendien is er het extra voordeel dat niemand ooit het probleem van het bloeden zal kunnen oplossen. Neem nou eens aan dat jij er zoiets stompzinnig eenvoudigs mee hebt uitgehaald dat die onderzoeker er niet is opgekomen vanwege een al te grote simpelheid. Zo werkt het vaak, Thieu. Het is nooit moeilijk om ingewikkelde mensen te doorgronden. Maar juist de eenvoudige van geest is raadselachtig. Het vinden van de absolute eenvoud: behalve als het om de mens zelf gaat, is dat op elk gebied het uitgangspunt van grote stijl. Iedere versiering is een truc, slechts het genie brengt geniale eenvoud voort.’
Thieu keek haar aan, opnieuw zonder uitdrukking op zijn gezicht.
‘Als wij er nu toch maar voor het gemak van uitgaan dat jij geen genie bent, alleen bijvoorbeeld superhandig, dan moeten wij toch vrezen dat jouw vondst zal uitkomen,’ ging Dantzig verder. ‘Eens komt alles uit, tenzij...’ Zij legde haar hand op zijn mouw. ‘Tenzij het niet meer uit kán komen, Thieu. Iets dat niet langer zichtbaar is, onttrekt zich aan de waarheid. Alleen de dingen die er niet meer zijn bezitten de innerlijke kracht als raadsel te blijven groeien. Wat dacht jij dat er gebeurd was als ze Jezus hadden opgegraven en konden bewijzen dat hij syfilis had? Nee,
| |
| |
ze lieten hem ten hemel varen en maakten hem daarmee tot het grootste raadsel van de geschiedenis. Dus, Thieu, als je het raadsel wilt vergroten, kun je er beter voor zorgen dat de madonna zo vlug mogelijk ten hemel vaart.’
‘Ik hoef niks te vergroten,’ zei Thieu.
‘Behalve dan je kapitaal. Het volk zal toestromen wanneer ze met eigen ogen het gat in het raam zullen waarnemen waardoor het beeldje zich geboord heeft op haar terugtocht naar de hemel.’
‘Ze vermoorden me,’ zei Thieu. ‘Als die wijven erachter komen.’
‘Precies,’ zei Dantzig. ‘Dat betekent dat je snel moet handelen.’
‘En het beeldje?’ vroeg Thieu.
‘Ik zal het meenemen,’ zei Dantzig. ‘En dan gooi ik het in de Maas, tenzij je een betere suggestie hebt. In ieder geval ergens waar niemand het ooit terugvindt. Want in dat geval zou alles opnieuw beginnen en was jij je broodwinning kwijt. Op jou letten ze allemaal, op mij niemand. Kom op,’ zei ze.
Dantzig haalde een plastic tas van een modehuis uit de zak van haar nappa jack. ‘Heb je een paar kranten?’
In plaats daarvan kwam Thieu met sinterklaaspapier.
‘Nou,’ zei Dantizg. ‘Helemaal in stijl. Als je ooit last zou krijgen van wroeging dan moet je maar denken dat wij de mensheid een dienst bewijzen.’
Zij rolde het beeldje in het papier en stopte het in de tas. Zij glimlachte naar Thieu; het was rustig in de straat en zij waren alleen in huis. Meer in het algemeen voelde zij iets van liefde.
|
|