‘Waarom zou u met die imbeciel op vakantie gaan?’
Gregorius stapte de huiskamer binnen, pakte een stoel en keerde terug naar de gang. Daar ging hij tegenover Thieu zitten. ‘Wat wil je weten?’ vroeg hij.
‘Wat u in hem ziet. Ik geef niets om praatjes van de kerk.’
‘Ik vind hem aandoenlijk,’ zei Gregorius, naar waarheid.
‘Vind u het ook aandoenlijk dat ie de hele dag aan zijn lul loopt te trekken?’
‘Je moet je schamen,’ zei Gregorius. ‘Zo kan een vader niet over zijn zoon praten. Ik denk dat ik hem iets kan leren. Deze omgeving heeft hij lang genoeg gezien.’
‘Hij trekt overal aan zijn lul. Moet u hem voor de grap eens meenemen naar de Efteling.’
‘Hoe groot is de invloed van zijn moeder?’ De mond van Thieu ging een beetje open. ‘De invloed van zijn moeder,’ herhaalde Gregorius. ‘Is Franske een moederskindje?’
‘Van zijn moeder mag hij niet trekken.’
‘En daarom misschien doet hij het expres.’
Thieu dacht een tijdje na. Juist arriveerden er enkele bedevaartgangers. ‘Is dit het huis van de madonna?’
Thieu knikte. ‘Wees welkom,’ zei hij, wijzend op bord en schaal. Een man haalde een tientje uit zijn portefeuille en legde het voor Thieu neer. Daarna gingen zij naar binnen.
‘Misschien heeft u gelijk,’ zei Thieu, nadat hij weer geruime tijd had nagedacht.
‘Ik heb gelijk. En in een werkelijk andere omgeving kan alles anders worden. Maar dat weet je nooit als je het niet probeert.’
Thieu keek hem recht in zijn ogen. ‘Wilt u hem echt meenemen?’
Gregorius knikte kort.
‘Het kan niet zonder toestemming van zijn moeder.’
‘Ik kom terug om met haar te spreken.’
‘Ze heeft haar bedenkingen tegen u. Dat snapt u ook wel.’
‘Ik meen wat ik zeg,’ besloot Gregorius het gesprek. ‘Ik ben een man met ernstige bedoelingen. Bespreek het met haar, ik kom terug.’