Had de pastoor naar hen geluisterd?
Zij vroegen het zich af, na het bezoek aan de pastoor weer terug in Mathildes huiskamer, waar juist een buslading gelovigen was aangekomen. Thieu glimlachte breed; een wolk papiergeld dreef op de schaal. ‘Wij zullen voor jullie bidden!’ riep hij uit, mompelend: ‘Als jullie maar wel opschieten, klootzakken.’
Was het bloed nog steeds te zien? Of begon het te vervagen, als een te kort gefixeerde foto?
Zij hadden zich bij Rog beklaagd over Thieus rol als kassier. ‘Dit kan ons madonneke niet bedoeld hebben,’ zei Mathilde. ‘Dat mijn man er een bisnis van maakt. Dat kan Zij daar in de hemel niet goedkeuren. Zij wil toch een heiligdom, een woning waar Zij rust kan vinden bij de vrouwen die echt van haar houden. Dat vindt u toch ook, meneer pastoor?’
‘Ik zal met hem praten,’ had Rog beloofd.
Zij hadden wel gezien dat zijn hoofd er niet bij was, dat het hem niets kon schelen wat Thieu met het geld deed. Maar hij mocht het madonnageld toch niet verhoereren! Wat moest de Maagd daarvan denken? Als Zij Thieu in zijn blote kont op een vrouw van lichte zeden zag. Het was Haar geld en als Zij er zo'n bestemming aan had willen geven, was ze wel komen bloeden in een bordeel.
Toen zij het korte bezoek aan de pastoor overdacht, was Mathilde ineens niet langer zeker van zichzelf. Want onverhoeds keerde Verhallen terug op haar netvlies. En of zij wilde of niet, maar opnieuw begreep zij de blik in de ogen van Rog en de vader van Agnes. Zo werd zij het verdriet gewaar dat om de mannen zweefde, zelfs om Thieu; alleen begreep zij niet waar deze treurigheid vandaan kwam.
Zij ging een nieuwe pot koffie zetten in de keuken. Lidie liep met haar mee.
‘Wat er ook gebeurt met Thieu,’ zei haar vriendin, ‘over geldgebrek hoef jij niet meer te klagen.’
‘Dat weet ik wel,’ knikte Mathilde. ‘Zolang de madonna bij ons is, zal ze voor ons zorgen.’
‘Ik weet het wel zeker.’ Lidie boog zich naar Mathilde toe en fluisterde haar iets in het oor.