Zij zaten al weer enkele uren op de bank. Patries had hapjes uit de magnetron getoverd. In de vooravond liet de burgemeester weten dat hij op het crisiscentrum in het gemeentehuis bleef. Als hij de zaken tot een goed einde bracht, kon hij misschien snel hogerop, weg uit Uffel.
‘Begrijp jij dat zo'n onderzoeker niets kan vinden?’ vroeg Patries. ‘Geloof jij in een wonder?’
‘Nee.’
‘Maar wat is het dan?’ vroeg de burgemeestersvrouw zich af. ‘Ik ben wel gelovig, maar niet zo hevig meer als vroeger.’
‘Welles of nietes,’ zei Dantzig. Zij vond Patries aardig.
‘Het is welles en nietes.’
‘Waarom welles?’ vroeg Dantzig.
Patries flapte het eruit voordat zij er erg in had. ‘Omdat ik vroeger een engel heb gezien.’
‘Een engel,’ zei Dantzig, bedachtzaam.
Patries knikte ernstig.
‘Als dat echt zo is,’ zei Dantzig, ‘en als jij dat zegt, twijfel ik er niet aan. Maar als dat madonnabeeldje echt heeft gebloed, door ingrijpen van hogerhand,’ zij wees omhoog, ‘dan ben jij hier niet zo maar neergestreken. Dan ben je misschien voorbestemd.’
Patries rilde.
‘Wij moeten de dingen trachten te zien zoals ze zijn,’ zei Dantzig, ‘hoewel wij liever zouden zien dat ze waren zoals wij ze veronderstellen. Dat geldt ook voor zulke ongrijpbare entiteiten als engelen. Je hoeft heus niet op een universiteit gestudeerd te hebben om zulke simpele waarheden te begrijpen. Wat je onder woorden kunt brengen, heb je trouwens zelf in de hand. Begrijp je?’
‘Ja,’ zei Patries aarzelend. ‘Het is duidelijk.’
‘Hoe zie je mij?’ vroeg Dantzig.
‘Zoals je bent,’ antwoordde Patries, hopend dat ze het goed had.
‘Denk je dat ik ben zoals jij mij ziet?’ vroeg Dantzig.
‘Nee,’ zei Patries, nog langzamer dan daarnet. ‘Dat zal wel niet.’
‘Maar waarom niet?’ ging Dantzig verder. ‘Waarom zou ik