‘Ik was hier vanmiddag.’
‘Er zijn er zoveel die terugkomen,’ antwoordde Thieu onwillig.
‘Ik ga een stuk over de madonna schrijven.’
‘U bent niet de eerste.’
Dantzig glimlachte. ‘In dat geval kan ik alleen nog maar de beste zijn.’
‘Ik lees al die onzin in de kranten niet.’
Dantzig legde haar handen aan weerszijden van de offerschaal op het kleine tafeltje en leunde erop. Het frêle meubelstuk wankelde, het kleingeld schoof heen en weer in de schaal.
‘Pas op!’ riep Thieu.
‘Ben je bang dat de centjes ervandoor gaan?’ Dantzig stak een vinger priemend in zijn richting. ‘Het bloedgeld.’
‘Zeg, ben je nou helemaal belazerd.’
Dantzig hep om het tafeltje heen en kwam achter Thieu staan.
‘Sterke man,’ zei ze, op de lage toonhoogte die vanzelf over haar kwam wanneer zij een kleinigheid had gedronken. ‘Sterke man. Zullen wij ons geld bij elkaar schrapen en de plaat poetsen?’
‘Sodemieter op.’
‘Ben jij er zo-een?’ vroeg ze. ‘Houd je niet van vrouwen?’
Thieu dacht aan de mensen binnen en vermande zich.
‘Ik maak maar een grapje,’ zei Dantzig. ‘Ik kan heus wel zien dat jij een vent bent. Ik vind je een kanjer.’
Langzaam keerde Thieu zich naar haar om.
‘Houd jij van bidden?’ fluisterde Dantzig. ‘Bidden is meer iets voor mietjes. Ik denk niet dat jij van bidden houdt. En je gelooft ook niet in dat beeldje.’
Thieu klemde zijn kaken op elkaar. Hij dacht aan zijn vrouw en aan de mensen binnen. Als God zijn vrouw de bloedmadonna stuurde, dan had hij in zijn wijsheid ook wel aan de consequenties gedacht. Dat idee van de offerschaal schoot iemand niet zo maar te binnen.
‘Ga weg,’ zei hij op bitse toon. ‘Ga terug naar waar u hoort.’