‘Dat zij een gewone vrouw is,’ antwoordde Rog bijna op fluistertoon.
‘Leg mij uit,’ verzocht de bisschop. ‘Waarom zou de Moeder Gods ons willen meedelen dat zij een gewone vrouw is?’
‘Het is maar een gedachte.’
‘Maar zeker geen slechte. Dat vindt u toch ook, Gregorius?’
‘Zeker,’ zei Gregorius. ‘De Moeder Gods als gewone vrouw. Nadat zij het goddelijke kind had gebaard, is zij weer gaan bloeden. Door ons te tonen dat zij als normale vrouw kan bloeden, benadrukt zij het absolute wonder van de onbevlekte ontvangenis. Alsof zij ons wil zeggen: Ziet, ik ben teruggekeerd onder de vrouwen. Jezus is waarlijk Gods zoon.’
De bisschop knikte tevreden. ‘Dat bedoelde u toch ook?’ vroeg hij aan de pastoor. Deze knikte heftig. ‘Verkondigt u dat dan van de kansel. Begrijpt u mij,’ riep hij. ‘Ik wil iets van u horen. Een krachtig gezag.’
‘Maar natuurlijk, monseigneur, natuurlijk.’
‘Ik wil dat u de vastberadenheid laat zien van de moederkerk. Dat slappe gedrag ben ik beu.’
Het gezicht van de bisschop vertoonde een gekwelde uitdrukking. Maar na een korte stilte had hij zich alweer hernomen. ‘Nog één ding,’ zei hij. ‘De herkomst van dat bloed. Het bevordert de geloofwaardigheid niet bepaald als het ene beeldje mannenbloed naar buiten brengt en het andere dat van een vrouw. Dat moeten we ook nog oplossen.’
‘Het is toch echt vrouwenbloed in Uffel,’ zei Gregorius.
‘Maar natuurlijk is het vrouwenbloed! Maria is toch niet zo'n, zo'n...’
‘Transseksueel,’ hielp Rog, blij dat hij de bisschop van dienst kon zijn.
‘Ik heb dat gedoe in Civitavecchia nooit voor ook maar één cent vertrouwd. Hoe dichter bij Rome, hoe gekker. Dit blijft onder ons. Wij zullen ons openlijk van zelfs de gedachte aan mannenbloed distantiëren.’
‘Dat speelt onze tegenstanders wel in de kaart, monseigneur,’ protesteerde Gregorius. ‘U zou het wonder ook voorlopig kunnen aanvaarden. Tenslotte zou het pas definitief een wonder zijn als wij het als zodanig konden bewijzen.’