ling angstig begon zij te lopen, zij moest haar moeder vinden, haar moeder was kwaad op haar. Zij wist niet waarom, misschien omdat zij het flesje had opengemaakt. Alle vrouwen droegen donkere jassen. Buiten regende het; haar moeder liep in de regen naar haar te zoeken. Zij moest haar moeder vinden, zij mocht haar moeder niet in de regen laten rondlopen, zoekend naar haar. Maar zij kon de uitgang niet vinden. Steeds sneller begon Hanna te lopen. ‘Mamma,’ schreeuwde zij, maar haar stem leek te verdwijnen onder natte, zwarte mantels. Daarboven strakke, witte gezichten. Zij schreeuwde nog een keer. Iemand pakte haar vast. Haar moeder lachte.
‘Ik had je wel in de gaten,’ zei haar moeder. ‘Ik wou eens zien wat je zou doen als je mij miste. Ben je geschrokken? Nee toch!’ Zij pakte Hanna op en tilde haar omhoog. Hanna zette het op een huilen door de onverhoedse beweging. Ze kneep haar handjes zo stijf om het flesje dat het brak. Een sterke geur verspreidde zich door de winkel. Haar moeder lachte nog eens en zette haar neer op de grond. Hanna opende haar handjes. Die zaten vol glas en bloed.
Wolffers boog zich over haar heen.
‘Ik moet er vandoor,’ zei ze. ‘Ik heb al ontbeten.’
‘Waarom heb je me niet wakker gemaakt?’
‘Ja,’ zei Wolffers, ‘dat lukte even niet. Of heb je je slapend gehouden?’
Hanna ging rechtop zitten. ‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Ik heb haast,’ zei Wolffers. ‘We bellen wel.’
Zij kuste Hanna op haar voorhoofd. Hanna wilde iets zeggen, maar ze wist niet wat. Zij moest haar vriendin iets vertellen. Het duurde maar een paar seconden voordat zij zichzelf had teruggevonden. Wolffers pakte haar tas en verliet de kamer. Een ogenblik voelde Hanna het als een soort opluchting dat het Wolffers was die wegging, niet haar moeder.