Was dat zo? Bij het langzaam opkomende daglicht, omklemde hij het beeldje dat nu voorgoed op zijn bureau zou staan. Waarom verwees hij zo gemakkelijk naar God als het moeilijk was? De woorden rolden uit zijn mond, maar ze maakten zijn tong bitter, een andere omschrijving kon hij niet bedenken. De woorden droogden zijn keel, maakten zijn tong rauw en vulden zijn ogen met tranen. Zo was het toch? Moest hij dat ontkennen in de gespeelde zekerheid dat alles goed zou komen, dat er soelaas bestond, dat het kind inmiddels ergens ronddartelde op een hemels veld.
Hij had de inspecteur verteld wat hij van Agnes wist, spontaan, zonder te wachten op gerichte vragen. Hij had haar geprezen, haar vroegere godsvrucht geroemd. Rog begon te zweten. Als hij het onderzoek met die opmerking maar niet op een verkeerd spoor had gezet. Toch had hij ook haar aantrekkingskracht op mannen genoemd, zich opstellend als een afstandelijk beschouwer.
Die nacht, gedurende het uur dat hij onbeweeglijk in zijn stoel zat, overdacht Rog zijn leven. Hij had het niet slecht gedaan, was geliefd bij de parochianen. Althans, dat nam hij aan. Misschien vonden ze hem een zij en sok, een zeikerd.
Een ongekende woordenstroom had hij losgelaten op de inspecteur. Scherp zag hij Agnes voor zich in de kerk, haar bleke, bezorgde gezicht. Beeldde hij zich dat in, als het begin van een verklaring achteraf?
Hij voelde zich verward, ging zelfs na wat hij zelf had ondernomen sinds hij het meisje alleen had gelaten in de kerk. Waarom had hij dat gedaan? Omdat de madonna hem riep? Was dat het? Of was hij bang voor de hysterie van mevrouw Coumans, die al zo vaak bij hem was geweest, zich beklagend over Thieu en Franske.
Ook Thieu had hij wel eens naar Agnes zien kijken.
Zijn ogen vielen een ogenblik dicht. Rog verlangde naar slaap, dacht er een moment aan hoe het zou zijn als hij daarna wakker werd op een plaats waar Agnes gewoon naar de kerk kwam, om de draad weer op te pakken alsof er niets gebeurd was.