Bloedmadonna
(1998)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
‘U hebt hier niets te zoeken,’ antwoordde de burgemeester koel. Maar hij was niet koel: hij probeerde te verwerken wat hij voor zich zag en besefte dat het niet lukte. De burgemeester voelde een onbeheersbare woede opkomen, die hij ondanks alles moest terugdringen. Als hij naar het dode meisje keek, voelde hij de neiging zijn kop tegen een boom te slaan, uitroepend dat dit niet gebeurd was. De gewaarschuwde agenten hadden het bureau om bijstand gevraagd, gezien de onduidelijke omstandigheden waaronder de dood was ingetreden. Hun voornaamste taak bestond er daarna in de omstanders op een afstand te houden. Dat waren in eerste instantie de burgemeester en zijn vrouw, de arts en de pastoor, en natuurlijk de accountant Nuchelmans, die met opgetrokken benen op de grond zat en zijn hoofd op zijn knieën liet rusten, biddend dat het dronken gevoel uit zijn hoofd mocht verdwijnen. Maar dat was door de buitenlucht alleen maar erger geworden. Hij kon zich niet herinneren wat hij gedaan had toen hij het meisje ontdekt had. Wel was hij er onmiddellijk zeker van geweest dat zij dood was en daarna was het hem gelukt zonder ongelukken bij de burgemeesterswoning te komen. Samen hadden ze de politie gewaarschuwd, een arts opgehaald en met zijn drieën waren ze in de auto van de burgemeester naar de plaats met het dode meisje gegaan. Maar voor hetzelfde geld had hij zich dit alles voorgesteld, was hij verzeild geraakt in een boze nachtmerrie, als straf voor de zonde die hij had willen begaan. Maar het was nog altijd Agnes' scooter die daar lag, anders had hij de plek zeker niet teruggevonden. En zij was nog net zo dood als twintig minuten eerder, hoewel het misschien langer was; hij moest nodig plassen, was daarvoor een eindje uit de buurt van het meisje gelopen, uit piëteit, dacht hij, hoewel zij zich niet aan hem kon ergeren. Wankelend had hij daar enige tijd bij een boom gestaan, een minuut, of langer, trachtend zich zijn ontmoetingen met Agnes voor de geest te halen. Veel waren dat er niet; hij kende haar, zoals iedereen. Ook hij had meegedaan aan de gesprekken over haar in het café, grappen makend, zoals mannen onder elkaar. Sommige meisjes... de gedachte | |
[pagina 106]
| |
durfde hij nauwelijks te voltooien en hij kon dat trouwens ook niet. Diep in zijn benevelde geheugen begreep hij dat geen enkele bespiegeling klopte; alles ging zijn eigen gang, gehoorzaamde aan onbegrepen wetten. Sommige meisjes leken geboren voor de kerk, maar misschien waren juist die geschapen voor de liefde. Wat wist hij van Agnes? In verhalen vervulde zij een vaste rol; zij was het vat waarin geilheid vrij spel had, een bassin waarin sperma sopte, en telkens kwam er een nieuwe straal in haar, een woeste, kleverige waterval. Hij voelde zich schuldig. In deze omstandigheden leek zelfs de geringste gedachte aan haar veelbesproken lichaam strijdig aan het leven en wekte slechts afkeer en schaamte. Zo golfden de gedachten in gradaties van verdriet door elkaar. Het was alsof een alomvattende dood geniepig over de velden kwam aandrijven, op het suizen van de wind, die onverhoeds leek opgestoken, maar in werkelijkheid er de hele avond al geweest was. Een zacht zingende wind, op een avond voor verliefden, de eerste in dit jaar. Maar juist nu, op een moment waarop het voorjaar nieuw voedsel gaf aan het optimisme, zat hij naast het dode kind - een kind was zij en niet langer het voorwerp van ongeremd verlangen.
Hanna liet zich niet verdrijven; onopvallend nam zij een plaats in op de achtergrond, die verder van het dode lichaam vandaan raakte nu langzamerhand meer dorpsbewoners op de plaats van het ongeluk arriveerden. Opgeschrikt door het rumoer had zij zich onder de eersten bevonden die de straat op gingen. Zij kon weinig anders doen dan lopen. Op het moment waarop zij zich afvroeg waar zij naartoe moest gaan, was de auto van de burgemeestersvrouw haar voorbijgereden. Het lichaam van Agnes lag slechts een paar honderd meter buiten het dorp, op een stille landweg. Nuchelmans was niet over de hoofdweg naar Uffel komen aanrijden. De oude dorpskern vertoonde een compacte vorm; vanwege het toeristisch belang daarvan was het dorp verschoond gebleven van afzichtelijke naoorlogse aanbouw. Voorbij het laatste rijtje huizen stond je meteen buiten het dorp. In de nabije verte had zij licht gezien. De koplampen van de politieau- | |
[pagina 107]
| |
to, die over Agnes' lichaam streken zonder het te verlichten. Hoe was het meisje van de weg geraakt? En was haar dood veroorzaakt door de val van haar scooter? |
|