‘'t Is allemaal goedkope rommel voor toeristen.’
‘Mag een gelovige geen toerist zijn?’
‘En degene die ze maakt, wil er daarom ook helemaal niets aan verdienen.’
‘De Heilige Moeder zou niet wensen dat zij gratis van de hand ging. Dat zou jij zelf ook niet willen.’
Mevrouw Schillemans vroeg zich af wat hij precies bedoelde.
‘Denkt u dat het helpt, bij haar,’ vroeg ze, ‘zo'n beeldje?’
Rog glimlachte. ‘Bij jou heeft het ook geholpen.’
Met een venijnige blik keek mevrouw Schillemans haar werkgever aan.
Het stenen lijfje van het beeldje nam ook deze nacht de warmte op die Rog via zijn handen uit zijn lichaam voelde komen en straalde deze, op onverklaarbare wijze nog tientallen malen vermenigvuldigd, uit in de richting van degene die hij met het geschenk hoopte te verblijden.
Zoals vele keren eerder dacht hij na over begeerte.
Die nacht, toen zijn gast allang sliep, zat Rog in zijn werkkamer bij het schijnsel van de art deco leeslamp die niet uit liefde voor antiek gekocht was maar er al gestaan had zo lang pastoors zich hier aan hun gedachten hadden overgegeven (hij herinnerde zich zelfs al niet meer wanneer hij voor de laatste keer een lamp had verwisseld). Voor hem lag een blocnote waarop hij slechts enkele krassen had gemaakt en de woorden ‘In deze tijd, vol kunstmanen die door het luchtruim zweven om ons beelden vol bloed en kommer te tonen...’ Wat moest hij erachter zetten. Hij dacht aan ‘is er in ons dorp een wonder geschied’. ‘Geschied’ of ‘gebeurd’. ‘Gebeurd’ was gewoner, waarschijnlijk zelfs te gewoon. Ongelukken gebeuren, wonderen geschieden, en diarree, waarvan hij die avond last had gehad, overkomt je. Zo lag de verdeling. Misschien had het woord ‘geschieden’ zo'n ouderwets tintje gekregen omdat de wereld nog maar bitter weinig wonderen voortbracht; God had de mens zo intelligent geschapen dat deze het heelal inmiddels al te goed was gaan begrijpen.
Mocht hij er van uitgaan dat de mens iets volmaakts in zich had? Eigenlijk kon het niet anders. God zou niet met opzet een