zeven bleef hij op zijn kamer; hij ging op bed liggen en staarde langdurig naar het plafond. Omdat de kamer muf rook, stond hij op en opende het venster. Van ver klonk luide apenmuziek. Hij stelde zich jongeren voor, die met wilde kreten om elkaar heen sprongen. Aan zo min mogelijk dingen probeerde hij te denken, maar het was altijd nog meer dan genoeg. Beurtelings verschenen hem Franske en de bisschop voor de geest. De eerste sprak in hem, woorden die eerst in hemzelf opkwamen en vandaar telepathisch werden doorgezonden naar de mond van de jongen. Zo hoefde hij Franske maar voor zich te zien om zijn eigen woorden terug te horen. Toch leek het alsof hij ze niet zelf had bedacht. De lucht zat vol raadsels.
Alvorens hij naar het restaurant ging, belde hij de bisschop, die het aan zijn maag had en 's middags om half zes een lichte maaltijd nam, zodat hij een lange avond had om zich aan belangrijker zaken te wijden. De openbare telefoon stond in de gang; hij had geen zin om naar een afgesloten kantoor te vragen. Zodoende schuifelden er steeds oude mannetjes langs hem heen.
‘Ben je al iets op het spoor?’ vroeg de bisschop. ‘Wat hoor ik nu weer voor krankzinnige berichten?’
‘Het is een onsmakelijk verhaal,’ antwoordde Gregorius. ‘Het bloed komt naar buiten op een ja, enigszins onverwachte plaats.’
‘Ik houd niet van gepuzzel, Gregorius. Wat mag ik verstaan onder “enigszins onverwacht”?’
Thuis speelden ze altijd ‘warm’ en ‘koud’. Hoe dichter bij de oplossing van een raadsel, hoe heter.
Hij wist niet uit wat voor een gezin de bisschop kwam.
‘Waar komt dat bloed vandaan, Gregorius. Toch niet uit de achterkant.’
Gregorius glimlachte. Opeens werd het hem duidelijk waarom de bisschop altijd met zoveel moeite ging zitten.
‘Mis!’ Het was eruit voor hij er erg in had.
Aan de andere kant van de lijn bleef het stil.
‘Uit de voorkant,’ zei hij.
‘Spreek wat harder!’
En daarom riep de onderzoeker, zo luid dat het bijna op schreeuwen leek: ‘Uit de voorkant monseigneur. Uit de