Bloedmadonna
(1998)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
bloeden, overwoog Wolffers meteen af te reizen naar Uffel, hoewel dat nergens voor nodig was, maar het verlangen naar haar protégé begon in haar op te spelen; zij legde haar handen tegen haar oren, belachelijk natuurlijk, andere redacteuren zouden het kunnen zien en zich afvragen of ze gek geworden was; iedereen had angst voor stemmetjes. Die begonnen zacht en vriendelijk, stelden eens een vraag, deden op bescheiden toon een voorstel, maar even later klonken ze allemaal door elkaar heen. Wolffers ging naar de wc en dronk water. Zij keek in de spiegel en vond dat zij zich moest schamen. Zij zag Hanna in de spiegel achter zich en wilde zich omkeren, haar in haar armen sluiten, zeggen dat ze niet meer terug moest gaan naar dat afschuwelijke oord, waar madonna's ongesteld werden en waar uitgerekend vrouwen moesten schrijven over dat verschijnsel. In welk tijdperk leefden ze? Nog even en alle kranten en tijdschriften gingen zich opmaken om het einde van de twintigste eeuw te gedenken. Maar nog altijd konden de oplevingen van bijgeloof verzekerd zijn van trouwe aandacht van de media. Wat was er voor vreemds aan dat ook de Moeder der Smarten haar maandstonden moest doormaken en misschien zelfs af en toe een ochtend het bed had gehouden, terwijl in de verte de kleine Jezus een pak slaag kreeg in de werkplaats van zijn vader. Moesten ze het beeld een juten zak over het hoofd trekken, om het bloed aan het gezicht te onttrekken? Zij besloot alsnog naar Uffel te rijden. Maar juist deze avond stond er een herdenkingsdienst voor slachtoffers van het luchtverkeer op het programma en daar moest zij een stuk over maken. Nog even en zij had alleen nog herdenkingen om over te schrijven; zo lag het als je ouder werd en de toekomst ineenschrompelde, samen met het lichaam. Besluiteloos draaide zij de kraan dicht, nadat zij water over haar polsen had laten stromen en ging terug naar haar bureau.
Later in de middag belde Hanna werkelijk. De fotograaf had haar de laptop gebracht; zij kon zich installeren en het stuk | |
[pagina 76]
| |
schrijven waarin de hele kermis aan de kaak werd gesteld. Het mocht een hilarisch stuk worden; zeker zou het haar niet moeilijk vallen het Gelijk in de tekst tot uiting te brengen. Maar hoe zat het met de Onaantastbaarheid, in een omgeving met zoveel gekken? Iets van het vingertje moest er blijven; de meeste redacteuren hadden het zo vaak heen en weer gezwaaid dat zij door zichzelf gehypnotiseerd waren. Wie een debat van enig intellectueel niveau wilde voeren, kon daarvoor op de redactie allang niet meer terecht. Daarom kon Hanna schrijven wat zij wilde, als zij maar binnen het stramien bleef. In principe hoefde zij mevrouw Coumans en haar omgeving alleen maar subtiel neer te zetten als slachtoffers van het systeem. Welk systeem maakte niet uit. De ene helft van de lezers zou daar de kerk bij denken, de andere maakte zich er voorstellingen bij van dikke kerels met domme blonde vrouwen. Iedere analyse van het onderliggende zou grof uitvallen. En bovendien: de oppervlakte zelf ging boven alles. Die mocht zij neerzetten als een verzameling fenomenen. En met zijn allen zorgden de medespelers voor een Grand Guignol, waarin de madonna vrolijk bloedde en horrelvoeten en epileptici over elkaar struikelden. Terwijl zij Wolffers belde, zag zij er opeens tegenop dit stuk te schrijven en viel haar de gedachte in dat alles anders was dan zij het zou beschrijven. Even stak de gedachte de kop op hoe zij zou laten zien dat Nederland zich omdraaide, de wereld een walgelijk en bloeddoorlopen gezicht toonde en daardoor plotseling in een gevaarlijk, door demonen en onbedwingbare machten bezeten gebied veranderde.
‘Ik wou dat je hier was,’ hoorde Wolffers Hanna's stem. In gedachten was zij al op weg naar haar auto; zij nam een aanloop en sprong over de grote namiddagfile tot zij naast Hanna zat. ‘Als je wilt kom ik naar je toe,’ antwoordde ze; in haar hoofd begon iets te kraken, de wereld was vol wonderen; ondanks dat vroeg zij zich af of het de afstand was die Hanna week maakte - kon zij zich maar zekerder voelen. De herdenking zou om tien uur afgelopen zijn. Vannacht kon zij het verslag schrijven en als zij weer tijdig uit Uffel wegging, zou alles op zijn pootjes te- | |
[pagina 77]
| |
rechtkomen. Op haar zelf na, misschien. Zij had een opgeblazen gevoel in haar buik, hoewel daar niets zat wat zo snel mogelijk naar buiten moest. Ook was het alsof haar ziel op springen stond; niet eerder had zij een vrouw ontmoet die haar zozeer beroerde. Jarenlang had zij samengewoond met een leeftijdgenote, die zich uiteindelijk had onttrokken aan haar verzorging en bewassing. Iets dat zij beiden aarzelend passie noemden, bestond alleen aan het begin. Veel te spoedig werd het samenzijn vanzelfsprekend, zodat zij zich afvroeg of deze versteende solidariteit nog wel leven genoemd kon worden. Het plotselinge vertrek had zij toch ervaren als verraad. ‘Ik wil tegen je aanpraten. Ik kan nog geen lijn ontdekken,’ zei Hanna. ‘Je dacht toch niet dat de dingen vanzelf komen,’ hoorde zij zich zeggen, en meteen begreep zij dat zij een fout maakte, dat dit niets met het enthousiasmeren van een jonge journaliste had te maken en alles met haar teleurstellingen. Dit zinnetje sloeg totaal niet op het stuk dat Hanna moest schrijven. Uit alle macht, in een wanhoopspoging, probeerde zij Hanna's stemming te doorgronden, tot in de details, opdat zij die ene zin kon formuleren die de ruimte tussen hen zou vrijmaken, volledig, als groen laagland. ‘Liefje,’ zei ze. ‘Luister, vind je het vervelend dat je daar moet blijven?’ ‘Ik word zo ongedurig van dat stomme wachten. Ik zweer het.’ Wolffers lachte, ondanks zichzelf ‘Het is van een sfeer waar je niet goed van wordt,’ ging Hanna verder. ‘Al die stupide vrouwen. Wat hebben mensen je aangedaan, als je bereid bent op je knieën te vallen voor een beeldje?’ ‘Ik kom naar je toe,’ zei Wolffers, zachter dan zij wilde. ‘Maar ik kan pas om half een bij je zijn. Kun je zolang wakker blijven?’ |
|