Daarmee had hij het universum op zijn plaats gezet.
De onderzoeker wierp een korte blik op hem, nam hem bij de arm en leidde hem naar een hoek van de kamer.
‘Hoe zag het oog eruit toen u het voor de eerste keer waarnam?’
De onderzoeker het zijn stem zo zacht mogelijk klinken. Uit ervaring wist hij dat de eerste indruk die hij wist te maken, vaak van beslissende invloed was op zijn latere succes.
‘Het oog was duidelijk vochtig geweest. Wel was het al opgedroogd...’
‘Heeft u het aangeraakt?’ onderbrak de onderzoeker hem.
‘Is dat dan niet goed?’ wilde Rog schuldbewust weten.
De onderzoeker schudde een wijsvinger heen en weer. ‘Ik ga af op uw waarneming,’ zei hij opeens op warme toon. ‘Roken die gedroogde tranen ergens naar?’
De pastoor dacht aan wat hij zich eerst had voorgesteld. Dat hij aan een voorbijkomende kat had gedacht, durfde hij de eerste keer al niet aan zichzelf te bekennen, laat staan dat hij die gedachte aan de onderzoeker zou onthullen.
‘Het beeldje stond dus in de tuin. Ze huilde toch geen kattenpis?’
De pastoor spreidde zijn handen en glimlachte. Gregorius keek hem opnieuw aan en knipoogde.
‘Zeg eens eerlijk: Dat was toch het eerste waaraan u dacht?’
Rog merkte dat hij bloosde.
‘Of een hond. Zulke dingen gebeuren.’
‘Voor mij was de geur neutraal,’ zei de pastoor.
‘Neutraal en dus niet een beetje harsig?’
‘Ik heb wel meteen aan hars gedacht.’
Natuurlijk, dacht de onderzoeker. Allemaal hebben ze wel ergens aan gedacht. Een keer had hij gedroogde poep aangetroffen in het oog van een madonna. Daar had niemand aan gedacht.
‘En vervolgens kwam het in u op dat het bloed kon zijn?’
De pastoor knikte.
‘Zelf geproefd?’
‘Nee,’ antwoordde de pastoor.
‘Wilt u de aanwezigen opdragen de kamer te verlaten.’