‘En dan u zeker de prins op het hijgende paard.’
‘Je bedoelt een briesend paard,’ zei de pastoor, glimlachend om de verkeerd gekozen toevoeging, die hem niet onberoerd liet, mede gezien het feit dat zijn uitleg nog steeds over Agnes ging.
‘Begrijp je nu wat ik bedoel?’
‘Dat die kerels naar haar kijken met zo'n blik waar een vrouw eng van wordt.’
De pastoor knikte. Hij gaf het op. In zijn werkkamer zette hij zich achter zijn bureau en schreef de metafoor uit, met het oog op zijn preek van aanstaande zondag, de prinses vervangend door Maria. Maar op de een of andere manier was dat allemaal hetzelfde: de voorstellingen die mensen zich maakten van de Heiland en Zijn moeder, de hoop op verlossing, de hemel van de zeer eenvoudigen, die zich voorstelden hoe ze met engelen lagen te cohabiteren, terwijl gebraden ganzen hun in de mond vlogen. En koele plakken foie gras, moest hij er bijdenken, bijvoorbeeld in een gelatine van Gewürtztraminer, zoals in Brasserie 1866 in Parijs, tegenover het Gare du Nord, waar hij zich altijd aan het heerlijke voedsel te goed deed voordat hij zich in een hoek van de eersteklascoupé neerzette om zeker tot aan Brussel te slapen.
Wat betekende Agnes voor de mensen? De volstrekte zuiverheid van een slechts in dromen te realiseren liefde, vermengd met het verlangen naar strelingen, dit alles in een wolk van volmaakte opwinding, het enige orgasme dat voorgoed soelaas zou geven.
Die avond stond Rog voor de eerste en laatste keer in zijn leven een tijdje voor de deur van Emilie. Hij had een pijnlijke erectie, die ook niet weg wilde gaan toen hij in de badkamer een harde, koude straal uit de douchekop het spuiten, hierbij zo onvoorzichtig te werk gaande dat hij de voorkant van zijn pyjamabroek natspoot. Geïrriteerd riep hij een verwensing.
‘Wat doet u nou?’ vroeg mevrouw Schillemans toen zij achter hem verscheen in een witte, met vaste hand gestreken en hooggesloten nachtjapon.
‘Ik weet het niet,’ zei de pastoor. ‘Ik kon niet in slaap komen, Emilie.’