niet veel meer dan vijf minuten; alleen 's zomers was het af en toe vol in Uffel. Dan slenterden toeristen door de eeuwenoude straten, bezochten de middeleeuwse kerk en wensten zichzelf geluk met het feit dat zij straks weer weg mochten. Uffel was het soort dorp dat je bij voorbaat herkende, een déjà vu uit bejaarde schoolboekjes, waar kinderen op klompen een onveranderlijke wereld suggereerden. Misschien kon zij de formulering gebruiken in haar stuk, in de hoop dat deze zin het voorstellingsvermogen van de lezers in beweging zette. In dat geval had zij het juiste zijpad gevonden.
Nog een tweede keer liep zij het dorp door. Als vanzelf kwam zij uit in de straat waar de Coumansen woonden.
Voor het huis met de madonna stond een auto. De man die uitstapte en in grote haast naar binnen ging, leerde Hanna enkele minuten later kennen als de burgemeester. Ook de pastoor arriveerde, op de fiets. Toen zij naar binnen waren gegaan, kwam Franske naar buiten, een katoenen vlieger in zijn hand. Met het speeltuig vormde hij een kleurrijke en zelfs vrolijke combinatie; ook zonder zijn vlieger mochten de meeste mensen hem graag, voelden de neiging hem te verwennen, stonden stil om een, zij het eenzijdig, praatje met hem te maken. Wie hem zag geloofde onmiddellijk dat hij gelukkig was en zou er zelfs naar kunnen verlangen net als hij te zijn, zorgeloos slenterend, een ode aan de eeuwige vakantie.
Binnen weende de madonna opnieuw bloed.