Bloedmadonna
(1998)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
maak Perzische kleedjes, met een grijs waas van decennia sigarenas. Hanna ging bij het raam zitten en pakte haar blocnote om te zien hoeveel haar missie tot nu toe had opgeleverd. Veel was het niet. De caféhouder zette koffie voor haar neer en bleef staan kijken wat zij aan het doen was. ‘Van de krant?’ Hanna keek naar hem op, gebaarde naar haar aantekeningen en knikte. ‘Wat vind jij ervan?’ vroeg de caféhouder. Dat was een verstandige vraag. En zij kon hem niet beantwoorden. In feite vond zij niets. Straks ging zij eerst naar de pastoor. Als het meezat, zou die zijn visie geven op het wonder dat voor het merendeel van de lezers bij voorbaat al geen wonder was. Alle visies bij elkaar zouden hoogstens iets vertellen over de mensen in dit dorp, niets over het wonder. ‘Ik weet het nog niet,’ zei ze. ‘Kom je uit het westen?’ Zij negeerde de vraag. ‘Wat vindt u ervan?’ De caféhouder boog zich voorover en legde zijn handen op het tafeltje. ‘Van mij mag u dit rustig in de krant schrijven,’ zei hij. ‘Beelden zijn geen mensen. Stenen huilen niet.’ ‘Toch heb ik de traan zelf gezien.’ ‘Zal ik je vertellen wat jij dacht?’ vroeg de caféhouder. ‘Jij dacht: Hoe hebben ze dat nou weer voor elkaar gekregen?’ Hanna keek hem glimlachend aan. Voor de zekerheid noteerde zij de naam van het café. ‘Aan sommige dingen kun je rustig vasthouden,’ voegde de caféhouder eraantoe, voordat hij terugliep naar de bar. ‘Nooit komt de zomer samen met de winter, en dode dingen hebben geen verdriet.’ Hij wachtte tot ze die woorden had opgeschreven. Daarna zei hij: ‘Je kunt de zaken natuurlijk ook door elkaar gaan halen en langzamerhand gek worden.’ De deur van het café ging open. Het meisje dat binnenkwam werd door de mannen luidkeels begroet met ‘Agnes’. Zij stak haar hand naar hen op, liep naar de caféhouder en kuste hem op de wang. Hoewel, naar Hanna later vernam, het meisje nog | |
[pagina 35]
| |
maar kortgeleden achttien was geworden, zag zij er ouder uit. Haar volwassen uiterlijk zorgde er in ieder geval voor dat geen van de aanwezigen zijn belangstelling hoefde te maskeren. De caféhouder noemde haar ‘engeltje’ en om de een of andere reden wees hij op Hanna, eraan toevoegend dat zij van de pers was. ‘Rot jij dan maar op,’ zei Agnes. Een ogenblik keek zij Hanna recht in het gezicht, haar glimmend geverfde lippen op elkaar persend. Marcel Marceau had het haar niet beter kunnen leren. Hanna negeerde de woede en nodigde haar uit bij haar te komen zitten. ‘Hoorde je me niet?’ ‘Ik hoorde je best.’ ‘We hebben hier geen pottenkijkers nodig,’ zei Agnes voordat zij zich omdraaide en zonder te groeten het café verliet. De caféhouder keek haar na. Daarna haalde hij met een geërgerd gebaar een bierglas over de borstels in het afwaswater.
Terwijl Hanna haar aantekeningen bijwerkte, vroeg zij zich af hoe Wolffers over het engeltje zou denken. Als zij haar ogen sloot kon zij zich moeiteloos verplaatsen naar de kleine badkamer, waar alles wit was, zelfs de haarborstel en de badstop. Zij stond voor de spiegel en vond dat haar lippen, zonder dat zij er iets op had gesmeerd, deze ochtend wel erg rood waren. Wolffers kwam in een witte badjas de ruimte binnen en kuste haar in haar hals. Zij legde haar armen om Hanna heen. ‘Jij hebt diep geslapen.’ ‘Ik heb de hele nacht wakker gelegen.’ ‘Dat jok je,’ zei Wolffers. ‘Ik heb een hele tijd naar je gekeken.’ ‘En jij dacht dat ik je niet had horen binnenkomen?’ ‘Waarom heb je me dan niets gezegd?’ ‘Omdat je dat niet wilde.’ ‘Waarom wilde ik dat niet?’ ‘Omdat je naar me wilde kijken.’ Wolffers lachte. ‘Dat is waar.’ Hanna keerde zich om en kuste haar vriendin op haar voor- | |
[pagina 36]
| |
hoofd. ‘Ik moet er nog aan wennen,’ zei ze. ‘Je mag het me best kwalijk nemen. Ik kan het alleen moeilijk uitleggen, omdat ik het zelf nauwelijks begrijp. Het lijkt alleen of ik opeens niet meer weet hoe ik me normaal moet gedragen als iemand aardig voor mij is. Dat vind je waarschijnlijk gek.’ ‘Behoorlijk.’ Wolffers glimlachte naar haar. ‘Ik vind het prettig om bij je te zijn. Dat is nu het prettigste wat ik me kan bedenken.’ Wolffers legde even haar hand op Hanna's heup. In de keuken begon een ketel te fluiten. ‘We hebben toch alle tijd,’ zei Wolffers. ‘Als we daar eens van uitgingen.’ ‘Maar dat vind je vervelend,’ zei Hanna. Wolffers glimlachte opnieuw. ‘Dat is niet jouw probleem, hoogstens een beetje. Ik vind het lief van je, maar toch is het niet jouw probleem. We hebben alle tijd. Als we daar eens van uitgaan?’ Nadat Wolffers de badkamer was uitgelopen, keek Hanna opnieuw in de spiegel. Deed ze er goed aan hier te komen, zonder te weten wat zij precies voor Wolffers voelde? Tegenstrijdige gevoelens gingen door haar heen, soms was er zelfs nieuwsgierigheid van een hevigheid die zij bij mannen nooit gekend had. Maar als zij zich het vervolg op die nieuwsgierigheid voorstelde, voelde zij meteen de angst dat zij zich vastlegde, en dat er een veel groter verlangen in haar moest ontstaan, voordat zij zich kon overgeven aan de liefdevolle aandacht die Wolffers aan haar schonk. |
|