Bloedmadonna
(1998)–Rudolf Geel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
gepast. Daarom kon zij enig recht doen gelden op de zegeningen die de Maagd in Uffel ging verspreiden. Al bij de eerste stap in de tuin van haar buurvrouw voelde zij dat er iets bijzonders met haar ging gebeuren. Toen zij het bloederig betraande oog had gezien, verzonk zij onmiddellijk in gebed. Geheel in tegenspraak met wat de dokter haar had voorgeschreven, liet zij zich op het natte grasveld op de knieën zakken. Toen zij weer opstond, was de reuma die haar lichaam pijnigde, verdwenen. ‘Onze madonna is het beste geneesmiddel,’ verklaarde Lidie Thijssen die ochtend op geëxalteerde toon tegen iedereen die het wilde aanhoren en dus ook tegen Hanna, die de uitspraak op haar blocnootje noteerde. ‘De madonna heeft mij met haar tranen van de reuma bevrijd.’ Op het eerste gezicht liep zij hoogstens nog wat stijf. Mevrouw Thijssen achtte zich niet alleen het bewijs van de kracht van haar weldoenster, zij was de eerste die ervan mocht profiteren. Als het bekend werd en het wonder zich ook tegenover anderen voorspoedig ontwikkelde, zouden busladingen menselijk wrakhout het dorp binnenstromen. Het werd toch al behoorlijk druk. Nu kwamen vooral mensen uit de directe omgeving het huis binnen. Omdat hij niet verwachtte dat de genezende kracht van de madonna zich tot het behoud van het tapijt zou uitstrekken, had Thieu een oude traploper door de kleine woonkamer gelegd. In de kleine keuken zette Mathilde Coumans koffie, het was al de vijfde pot vandaag. Franske zat op een krukje in een hoek van de kamer en speelde met een schuifpuzzeltje, waarmee een vaardiger speler de naam van het plaatselijke garagebedrijf kon leggen. Nadat zij een tijdje naast mevrouw Thijssen in de tuin had gestaan en de traan met haar eigen ogen gezien had, ging Hanna terug naar de kamer en hurkte naast Franske, in de hoop dat hij iets verrassends zou meedelen over de madonna in de tuin. ‘Heb jij ze ook gezien, de tranen?’ ‘Tranen,’ herhaalde Franske. ‘En heb je de madonna iets gevraagd?’ ‘Franske vliegeren,’ zei Franske. ‘Dat moet u niet doen,’ kwam Thieu tussenbeide. ‘Dat ver- | |
[pagina 28]
| |
bied ik. Franske mag niet in de krant.’ ‘Misschien vindt hij het leuk,’ zei Hanna, ‘al die mensen.’ ‘Franske vliegeren,’ herhaalde de jongen. Thieu keek naar zijn zoon, haalde zijn schouders op en zuchtte. ‘Franske houdt van de madonna,’ zei Thieu. ‘Hij hoeft niet in de krant.’ Franskes mond zakte een beetje open. Het was mogelijk dat hem iets inviel waarvan hij de kennis met niemand wilde delen. Hanna dacht aan het stuk dat ze moest schrijven. Het beeld van een zwakzinnige die naast de Moeder Gods zat. De fotograaf zou het een prachtidee vinden. ‘Komt Franske ook tot de madonna bidden?’ vroeg zijn moeder. Franske stond op van zijn kruk en liep de kamer uit. In de tuin ging hij voor de grot zitten. Hij drukte zijn knuisten tegen zijn mond, sloot zijn ogen en slaakte een hoge kreet.
Het ging niet om het nieuws. Hoewel dit toch gebeurde. Het curiosum is ook nieuws. Een ironische weergave van het onaanzienlijke dat anderen tot grote proporties opblazen, versterkt de eigenwaarde van de lezers. Voorlopig wist Hanna echter nog niet hoe zij het stuk moest schrijven.
‘Hoe gaat u op de langere termijn de mensen in uw huis ontvangen?’ had zij Thieu gevraagd. ‘Daar zal de madonna voor zorgen,’ antwoordde Thieu, gezeten op een keukenstoel. En met een blik op zijn alweer in gebed verzonken vrouw voegde hij eraantoe: ‘Er zal een oplossing komen.’ ‘Maar al die mensen die iedere dag uw huis binnen willen. Stel dat het straks gaat regenen. Ik wil niet oneerbiedig zijn. Maar ik kan mij zo voorstellen dat u de gemeente heeft gevraagd...’ ‘De gemeente mag onze madonna op de knieën danken!’ Thieu lachte schamper. ‘Als het zo doorgaat,’ vervolgde Hanna, ‘komen er mensen | |
[pagina 29]
| |
van heinde en ver. Die willen allemaal de madonna zien. Misschien kunt u niet in dit huis blijven wonen. Heeft u eventueel al aan een grotere woning gedacht, met een eigen kapel voor de madonna? Bent u wel eens in Lourdes geweest?’ ‘Mijn vrouw,’ antwoordde Thieu met onverholen afkeer. ‘Drie keer.’ ‘Denkt u dat het hier net zo gaat worden als in Lourdes?’ Thieu keek haar aan en besloot de vraag niet te beantwoorden. ‘Gelooft u dat de kerk zal toestaan dat de madonna hier blijft?’ ‘Dat zullen wij zelf wel uitmaken,’ zei Thieu op norse toon. Hij ging staan en trok zijn broek op. ‘Verder zeg ik niets.’
Ook met mevrouw Coumans kon Hanna een gesprek voeren, tussen twee lofzangen op de madonna door. Mathilde Coumans had heel wat over haar hemelse vriendin te vertellen. ‘Had u al eerder een huilende madonna gezien?’ Mathilde schudde haar hoofd. ‘Dit is mijn eerste madonna die weent.’ ‘Weent of huilt?’ ‘Dat maakt toch niet uit? Tranen zijn tranen.’ Geweende tranen zijn andere tranen dan de tranen die je huilt, dacht Hanna; het zou een prachtige aanhef voor haar stuk zijn, als zij de vondst straks niet verwierp, zoals vaak wanneer zij dacht dat zij een zin had gevonden die alle andere in principe overbodig maakte, natuurlijk op de zinnen na die zij daarna zou schrijven. Juist zinnen die er hoopvol uitzagen en die voor een opwindend gevoel zorgden, bleken bij nader inzien de ergste vodden, opgeklopte en aanstellerige onzin die haar tot de depressieve overtuiging brachten dat zij er niets van kon. Zij vroeg mevrouw Coumans te beschrijven wat zij voelde toen zij de traan in het oog van de madonna ontdekte. Was het een geluksgevoel? Dat zou straks kunnen verdwijnen, als de kerk een onderzoeker op het beeldje afstuurde. Dat deed de kerk namelijk altijd, en Hanna kon zich voorstellen dat het bisdom niet een zachtmoedige geleerde naar de Coumansen afvaardigde, maar een bijna afvallige, die al zoveel religieuze kermissen had | |
[pagina 30]
| |
meegemaakt dat hij er doodmoe van was geworden. Het liefste zou zo iemand in een veelbekeken talkshow voor eens en altijd verklaren dat er geen wonderen bestonden, dat de wijn die Jezus uit water toverde allang achter een gordijn had klaargestaan, dat Lazarus dronken was en in een gezonde slaap had verkeerd. Misschien meteen erachteraan dat God natuurlijk nooit zelf die geboden aan Mozes gedicteerd had; de gefrustreerde schurk had ze zelf verzonnen. ‘Gij zult niet de dienstmaagd van een ander begeren, hoor hem!’ riep de onderzoeker met donderende stem tegen de benauwde presentatrice, die in stilte de redactie vervloekte die haar zo'n gek op haar dak had gestuurd. Maar zo zou het niet gaan. En daarom wilde Hanna weten wat de ontdekster van de huilende maagd had gevoeld. Mevrouw Coumans was haar bed uitgekomen, met stijve enkels en een pijntje hier, een steekje daar. Nieuwe rotdag in het verschiet. En omdat het zo was, zo zou gaan, liep zij de tuin in, naar het grotje dat Thieu in een gulle bui gemaakt had. Zulke dingen kon hij wel. Hij was metselaar geweest voordat ze hem afkeurden op zijn rug. ‘Lieve Moeder der Smarten, geef mij een dag zonder pijn en laat Franske, die u mij als beproeving gezonden heeft, vandaag rustig zijn.’ Toen, bij de eerste stap in de tuin, voelde zij al iets - nog even bleef dat gevoel onbenoembaar; het was wel aanwezig, een sterretje in de saaie geschiedenis van haar leven. Wat was het? Een vleug opwinding in haar buik - heel lang geleden had zij zoiets gevoeld, bij een andere man, die weer verdwenen was, en zeker niet bij Thieu toen die haar zwanger maakte van Franske. Het gevoel beschrijven. Ook haar knieën waren niet best. Dus ging het niet gemakkelijk, dat knielen. Maar dat had zij voor de madonna over. Maria zou begrijpen hoeveel moeite het knielen haar kostte. Zij durfde het natuurlijk niet hardop uit te spreken en zeker niet te denken, maar de harde inspanning die het buigen van een knie haar kostte, zou haar tijd in het vagevuur bekorten. Dan kwam ze er eerder uit dan Thieu, die voor de televisie zat te vloeken als zijn club een goal tegenkreeg. Op dat moment had zij de traan gezien. Het was een roodbruine traan en toen zij erover nadacht, herinnerde zij zich dat | |
[pagina 31]
| |
zij er even aan geroken had. Hoe was het mogelijk dat een mens zo gemeen kon denken. ‘Wat was dat voor gevoel? Toen u knielde. Toen u het zag.’ Mevrouw Coumans dacht lang na. Alsof zij wachtte op de stem van haar heldin, de inspiratie die haar een alles samenvattende uitspraak zou doen invallen. Hanna knikte haar bemoedigend toe. ‘Gaat u alles opschrijven?’ ‘En we maken een foto van u en het beeldje.’ ‘Nee,’ zei mevrouw Coumans. ‘Dat is heiligschennis. Niet met mij erbij. Alsof ik de madonna zou bezitten.’ Driftig schrijvend probeerde Hanna de uitspraak zo letterlijk mogelijk te noteren. ‘Ik moet alsmaar wenen,’ gaf mevrouw Coumans als haar commentaar. ‘De madonna heeft niet alleen maar tranen in haar ogen. Zij weent ook in mij.’ |
|