karrenpaard, zoals haar moeder dat noemde. Waarom zelfs hier haar moeder? Was zij in de buurt? Had zij de zon onder de heuvels getrokken? Deed zij het licht uit, langzaam, zo langzaam dat haar dochter nog maar net het veilige hotel bereiken kon? De plaats waar zij de blocnote vasthield, verried de greep van haar hand. Het papier was nat geworden. Haar benen gingen steeds moeilijker; zij durfde niet te rusten.
's Avonds was zij kwaad op haar vader. Op het terras voor het hotel bestelde hij een diner van vier gangen. En hij dronk veel wijn, drong haar zelfs een slokje op, hoewel hij wist dat zij niet van drank hield. Zij dronk water en keek naar de bubbeltjes die naar het oppervlak kwamen.
Nadat zij zich had uitgekleed sloeg zij de blocnote open en keek wat zij geschreven had. Het verhaal, dat zij bewaarde, kon zij later niet anders omschrijven dan als een serie bewegingloze beelden, die uitzicht boden op een vooralsnog ontoegankelijke wereld, waar de pijn die zij ervoer tijdens het schrijven zou worden opgelost en vervangen door iets dat licht genoeg was om haar te laten zweven, zoals Peter Pan, die altijd jong mocht blijven en daarom de bitterheid van het verval kon ontgaan. Maar de woorden die zij gebruikt had waren vol sentiment.
Nadat zij een tijdje naar haar eigen tekst had zitten staren, borg zij hem in haar koffer. Zonder precies te begrijpen waarom, beschouwde zij het als een bemoedigend teken dat zij de oude blocnote zoveel jaren later terugvond in een lade van haar vaders bureau, boven op een stapeltje papieren, onder het spoorboekje dat hij altijd op dezelfde plaats had liggen.