| |
| |
| |
[L]
Ze waren allebei al een tijd wakker, zonder dat zij iets tegen elkaar hadden gezegd. Nila lag met wijdopen ogen naar het raam te kijken. Achter haar rug woelde Ronnie onrustig. Het verkeerslawaai was oorverdovend. De gordijnen lieten weinig licht door; voorzichtig had zij haar horloge van het nachtkastje gepakt en de verlichte wijzerplaat bekeken. Nog een half uur. Waar zou Ronnie aan denken? Verlangde ze naar haar? Zelf verlangde ze naar Ronnie, wetend dat het krankzinnig was, dat zij zich in bedwang moest houden omdat de spijt over haar daden heen lag als ijzel.
Hoe was alles zo snel veranderd? Vanuit de euforie teruggeworpen in het patroon van angsten dat zij zo fanatiek probeerde te verlaten. Ze moest aan Frits denken toen hij het weken lang aan zijn darmen had gehad. Steeds kaler werden de maaltijden die hij tot zich nam, tot hij geheel en al op het dieet was gekomen waarmee gastro-enteritis werd bestreden. Vloekend en scheldend, met een schuin oog naar ieder koekje dat de kinderen afbedelden. Maar steeds vaster in de overtuiging dat het moest. Meer monnik dan paus.
Ze moest Ronnie laten gaan. Hun vriendschap een andere richting opsturen, zonder dat zij elkaar hoefden te verliezen. Ze wilde haar leven met Frits en de kinderen niet kwijt. Daarvan was zij zeker.
Het trof haar pijnlijk dat zij midden in het vierde decennium van haar leven al geen afstand meer kon nemen van haar bezittingen.
Eerder dan Ronnie was zij het bed uit toen er op de deur werd geklopt. De Algerijn die binnenkwam keek niet naar hen om. Hij wenste hun goedemorgen, maakte op de tafel naast het raam ruimte vrij voor het dienblad en verdween.
Nila opende de gordijnen.
‘Goeiemorgen,’ zei Ronnie.
Zij ging terug het bed in en omhelsde haar vriendin.
‘Heb je een beetje geslapen?’
‘Bijna niet. Het verkeer denk ik.’
In een impuls duwde ze haar hand in Ronnie's haar en streelde het.
‘Ik heb zulke rottige dingen tegen je gezegd.’
‘Als je wilt dan ben ik ze alweer vergeten,’ zei Ronnie.
Zij zaten naast elkaar en aten hun croissant, lachten giechelend
| |
| |
toen Ronnie's harde broodje van het bed sprong.
‘Ik zou nog wel even willen slapen,’ zei Ronnie, nadat zij het ontbijt beëindigd had. ‘Maar in de eerste plaats lukt dat niet in dit lawaai en het is ook zonde om de dag te laten lopen.’
‘Dat is juist sjiek,’ zei Nila. ‘In Parijs zijn en dan de hele dag in bed liggen.’
‘Houd jij van sjiek?’
‘Ik begin er steeds meer aan gehecht te raken,’ zei Nila. ‘Ik ben al die goedkope troep goed zat.’
‘Je kunt je hart hier ophalen, aan sjiek,’ zei Ronnie.
Ze keken elkaar aaa En Nila dacht: moet ik je in mijn armen nemen en de bandjes van je nachtjapon omlaag doen, je borsten kussen en alles wat daarna komt, terwijl jij op hetzelfde ogenblik bij mij hetzelfde doet, zonder dat je weet dat mijn gevoelens op me terugslaan.
Dacht ze dat, op dit moment? Schoten er niet herinneringen door haar heen - dingen die zij beleefd had en verzonnen, werkelijkheid en fantasie in een onvoorspelbare opeenvolging.
‘Mag ik bij je komen?’ zei Ronnie. ‘Als je het niet wilt, moet je het zeggen.’
‘En dan ben je teleurgesteld.’
‘Het is nogal vroeg.’
‘Het is veel te vroeg.’
‘Misschien straks,’ zei Ronnie.
Nila trok met een bruusk gebaar haar nachtjapon uit en keerde zich naar Ronnie.
‘Alsjeblieft,’ zei ze.
Ronnie aarzelde.
‘Nila,’ zei ze. ‘Ik begrijp dit niet precies.’
Nila keerde zich van haar af
‘Je hoeft me toch niet te begrijpen? Misschien loopt alles wel mis omdat we de hele dag bezig zijn met begrijpen. Ik wìl niet eens dat je me begrijpt.’
‘Waarom niet?’ vroeg Ronnie.
‘Ik wil raadselachtig zijn,’ zei Nila. ‘Ik wil iemand zijn waarover je moet nadenken. Ik ben net een toverbal die elke keer een andere kleur aanneemt.’
‘Dat meen je niet,’ zei Ronnie zacht.
Ze stak haar hand uit naar Nila's schouder en kneep er zacht in.
| |
| |
‘Nila,’ zei ze. ‘Lieve Nila.’
Nila klemde haar kiezen op elkaar. Ze stond op het punt te gaan huilen. Ze verlangde er naar de kamer bij elkaar te schreeuwen en zich dan aan Ronnie's troost over te geven. Ze wilde niet denken en overwegen. Ze wilde haar verantwoordelijkheidsgevoel kwijt. Alleen mensen die daarvan wisten af te stappen bereikten iets in het leven.
Iemand als Melgers, dacht ze. Maar wat had die bereikt? Misschien had hij bereikt dat hij zonder spijt zou sterven. Gedurende een paar gelukzalige jaren had hij anderen getrapt, en toen dat niet meer lukte verschool hij zich, leefde als een mens in het besef dat hij een muis was. De roofvogels klapwiekten boven hem. Ze stonden klaar om hem in hun klauwen te nemen en op te sluiten. Dat was het enige waartoe zijn tegenstanders in staat waren.
Ze begon toch te huilen, vlijde zich tegen Ronnie aan en veegde haar gezicht af aan haar schouders.
‘Wat doe ik je aan,’ fluisterde ze, in de hoop dat Ronnie het niet zou horen.
Nadat zij zich hadden aangekleed en opgemaakt, verlieten zij zo snel mogelijk het hotel. Een prettig gevoel van verwachting ging door Nila heen. Op de hoek van de boulevard lag het Museum Cluny, waar zij met Frits een morgen lang had rondgelopen, in het opwindende besef van een onwaarschijnlijke rust die de middeleeuwse tapijten en gebruiksvoorwerpen haar suggereerden. Toen ze de uitgestalde huisraad bekeek, speet het haar voor de zoveelste keer dat ze niet verder gestudeerd had, om ergens op de wereld te kunnen helpen het verleden dichterbij te halen. Ze wist niet of deze vervoering alleen romantisch was of de diepere behoefte in zich droeg haar leven waarde te verlenen door het bewustzijn van het verleden: een continuïteit waarbinnen zij zich een schakel kon betonen, in plaats van een verloren ziel.
Ze herinnerde zich haar gedachten toen ze met Ronnie langs de abdij liep, op weg naar Beaubourg, waar ze niet eerder was geweest, en waar de ontwikkeling van de geschiedenis op een zoveel uitdagender manier getoond werd.
Gek dat ze zich daarvan in een ander land altijd sterker bewust was dan thuis. Het verschafte haar een zeldzaam plezier, zelfs een tevredenheid, die de opnieuw opkomende spijt dat het hierbij was
| |
| |
gebleven, overschaduwde.
In de buurt van het Centre Pompidou dronken zij koffie.
Ronnie was stiller dan anders.
Zij pakte de hand van haar vriendin en kneep er even in. Ronnie keek juist naar buiten, draaide haar hoofd in Nila's richting en glimlachte.
‘Ik zat erover na te denken of ik je iets zou vertellen,’ zei Ronnie.
‘Waarom denk je daarover na?’
De ober bracht hun koffie en schoof de kassabon half onder het asbakje.
‘Ik kan het zo maar vertellen,’ zei Ronnie.
‘Heeft dat iets te betekenen?’
Ze begreep dat dit agressief klonk, de suggestie wekte dat zij Ronnie verdacht van gebrek aan vertrouwen. Toen begreep zij dat dit inderdaad zo was. De kaarten geschud en allebei hielden ze een verloren spel in handen.
Ronnie begon rustig te praten. Ze herinnerde aan de avond bij Nila en Frits, waar de mannen hun dromen hadden opgebiecht, waarna de armzaligheid van de beelden die zij hadden opgeroepen de maalstroom van hun ontevredenheid versterkt had.
‘En ik wist ook een droom die steeds terugkomt,’ zei Ronnie. ‘Maar dat is wel een echte droom. 's Nachts overvalt hij me af en toe: ik droom dat ik dood ben en toch alles zie. Mijn begrafenis als eerste. En de dingen die er onmiddellijk na komen. Misschien is zo'n droom dan wel afschuwelijker dan de werkelijkheid. Terwijl de buren om mij treuren, begint Henk al een verhouding met hun dochter. Het gaat er niet om dat hij dat doet, maar dat hij mij vergeten is. Ik wou dat die avond niet vertellen, omdat ze zo bezig waren als jongetjes. Dacht je dat ik hun soort dagdromen niet kende? Maar dat je zoiets durft vertellen alsof het iets om het lijf heeft, terwijl die domme voorstellingen altijd in de schaduw staan van nachtmerries, die je meestal ook zelf oproept. Als ik een beetje ziek ben en me voorstel dat het nooit meer overgaat. Ik stel het me niet eens voor: de gedachte overkomt me. Waarom praatten ze niet over de ellende waarop ze geen antwoord in huis hebben?’
Aan Ronnie's stem hoorde Nila dat de emotie haar sneller dan normaal deed praten. Wat had dit te betekenen, op deze vriendelijke ochtend, met de zon over de Seine-kade, de boekenstalletjes die een voor een opengingen als voorjaarsbloemen, en de ruimte
| |
| |
voor de Notre Dame.
Dat was precies wat zij nu miste: de open plek om weg te lopen en pas terug te keren als ze zich sterk genoeg voelde.
‘Ik droomde over jou Nila,’ zei Ronnie. ‘Jij kwam vannacht diezelfde droom binnen. Ik kon naar je kijken en schreeuwen wat ik wilde. Maar je hoorde het niet. Dat is altijd zo in die droom. Ik begin te schreeuwen en ik huil bijna aanhoudend.’
Ze glimlachte even, nu haar geest de beelden kon stilzetten.
‘Je zat thuis en er werd opgebeld,’ zei Ronnie. ‘Ik stond in de keuken en maakte het ontbijt klaar. Dat is volstrekt krankzinnig in de droom: terwijl ik dood ben kan ik dingen doen, maar niemand merkt ooit dat ik het ben die ze voor elkaar brengt.’
‘Toch handig als je zo iemand om je heen hebt,’ zei Nila.
Ronnie bleef ernstig.
‘De telefoon ging en ik hoorde je praten. Die man belde je. Die je naar Amsterdam liet komen. En nu wilde hij opnieuw dat je kwam. Ik voelde hoe bang ik werd. Je deed je jas aan en ging het huis uit. Ik volgde je natuurlijk. Je rende het huis uit naar een taxi. En we gingen naar Amsterdam. Ik zat naast je, maar je voelde me niet. In de stad stapte je uit en begon te lopen. De buurt waar je terechtkwam kende ik niet. Er waren geen mensen op straat. Dat was vreemd: niemand liep daar. En je wist waarheen je op weg was. Want je liep zo snel. Ik kon je bijna niet bijhouden. En dat wilde ik juist. Ik wilde je waarschuwen of je gewoon een hand geven.’
‘Wat herinner jij je dromen uitgebreid,’ zei Nila.
‘En opeens was ik je toch kwijt,’ ging Ronnie verder. ‘Je moet een huis binnen zijn gegaan. Maar alle deuren waren gesloten en niemand had de gordijnen open. Ik stond daar en werd bang, omdat ik de weg niet terug kon vinden, terwijl ik hoe dan ook dood was, dat realiseerde ik mij, dat het niet uitmaakte waar ik heen ging, omdat niemand op mij wachtte.’
Zij pauzeerde even.
‘Ik werd helemaal nat wakker. En het eerste wat ik me realiseerde was het belachelijke van die droom. Het huilerige dat erin zat. Maar die angst voor jou was er nog steeds en ik legde mijn hand op je zij en ging weer liggen. Ik hield je vast tot ik opnieuw in slaap viel.’
Zij legde haar hand op Nila's pols.
‘Vind je het vervelend dat ik het vertel?’
| |
| |
‘Het is maar een droom,’ zei Nila.
Zij herinnerde zich de telefoontjes, de uren die zij in de Bijenkorf had doorgebracht en die later niet meer dan een paar minuten geweest konden zijn.
Ze keek naar buiten, verlangde ernaar te wandelen.
‘Ik maak je toch niet bang?’
‘Waarom zou je me bang maken?’
‘Ik was zelf bang,’ zei Ronnie. ‘Ik ben nog nooit zo bang geweest in een droom. Ook daarbuiten niet. Het was een afschuwelijke nachtmerrie.’
‘Misschien is het wel goed dat je die droom vertelt.’
‘Soms,’ zei Ronnie, ‘kan ik die dingen niet goed aan. Dan denk ik: wat voor waars zit er in nachtmerries. Dan vraag ik me af of ze inderdaad wel zo eenvoudig te verklaren zijn. Alsof één keer angstig dromen een soort schoonmaakbeurt betekent voor je geest.’
‘Waarom zou het zo niet werken?’
Nila boog zich naar haar toe.
‘We gaan fijn de stad in,’ zei ze. ‘Je bent nu toch weer rustig?’ Ronnie knikte.
Het was druk in het Centre Pompidou. Een bijna onafgebroken stroom bezoekers begaf zich door de ingangen naar binnen, rechtstreeks naar de roltrappen die hen naar de vierde en vijfde verdieping zouden voeren waar een tentoonstelling over Parijs en Berlijn in de jaren twintig was ingericht.
Eerst liepen zij over de derde verdieping, waar een verzameling schilderijen van twintiger jaren schilders was bijeengebracht zoals zij nooit eerder had gezien. Zij herinnerde zich de Léger en Chagall-tentoonstellingen in Amsterdam, de overweldigende indruk die ze op haar hadden gemaakt. Ze was nu ouder geworden, het enerverende van nieuwe indrukken nam af. Van deze verzameling konden vijf tot zes uitsplitsingen gemaakt worden die haar ‘fantastisch’ zouden voorkomen, als ze nog maar een meisje was, gevoelig voor kunst in de verwachting dat zij er deel aan zou hebben.
Toen ze naar de hoger gelegen verdiepingen wilden gaan, werden zij tegengehouden bij de roltrap. Een half uur nadat het Centre was geopend, zat het alweer verstopt. Toen zij besloten weg te gaan, mochten zij toch plotseling naar boven.
| |
| |
Even later stond zij voor foto's van de menselijke ondergang op de met loopgraven doorsneden velden waar de eerste wereldoorlog uitgevochten was. Zij liep door een nagebootste arbeiderskeuken en dacht eraan hoe de afzonderlijke attributen van deze armoede hoge prijzen opbrachten bij antiquairs, om een plaats te krijgen in de comfortabel verwarmde huizen waar herinneringen aan het verleden tastbare bewijzen vormden van welstand - overwinningen op de tijd zelf.
Zij wilde Ronnie deelgenoot maken van haar gedachten, maar kon het niet. Een loodzware druk kwam over haar wanneer ze naar Ronnie keek, het verdriet van haar gezicht las, het vooruitzicht dat de volgende dagen een kwelling zouden betekenen, steeds dichterbij het afscheid.
En zij wilde dat ze het kon voorkomen. Een nieuwe oprisping van tederheid, zoals ze die vanmorgen in bed had gevoeld.
Op ieder gebaar van aanhankelijkheid zou Ronnie met gesloten ogen ingaan. En omdat dit zo was, schaamde zij zich voor de spontaniteit die haar naar Ronnie toe dreef, haar het verlangen ingaf haar te omvatten, te kussen tussen de duizenden om hen heen.
‘Ik word hier zo treurig van,’ zei Ronnie.
Ze bleven staan bij de diaprojectie van een avant-garde groep van weleer. De leden ervan zagen er ouderwets parmantig uit. De stellingen die zij verkondigden en in hun werk in praktijk hadden gebracht, lagen besloten in de blik waarmee zij de fotograaf aankeken. Zij waren nu allemaal dood, de besten van hen opgeborgen in musea en bibliotheken. Zij waren rijp voor postume tentoonstellingen als deze en de mensen die langs de uitstalling van hun levenswerken liepen zeiden ‘ach, wat interessant’. Hoeveel hadden zij de wereld veranderd? Sommigen van hen hadden het kijken van de mensen veranderd.
Zij ervoer de afstand en het verlangen deze te overbruggen, deel te hebben aan de groep mensen met ideeën.
Zij voelde zich moe, en wilde naar huis. Maar ook besefte zij dat zij dat juist helemaal niet wilde, dat zij deze stad wilde onderzoeken - op eigen houtje, zonder de uitgestippelde plannen die Frits altijd in zijn binnenzak meedroeg.
‘Laten we hier weggaan,’ zei Ronnie. ‘Alsjeblieft Nila. Ik vind dit verschrikkelijk.’
Zij voelde een redeloze woede opkomen.
| |
| |
‘We kunnen net zo goed gaan,’ zei ze. ‘Je maakt me doodnerveus.’
‘Ik wil je plezier niet bederven.’
‘Als je weg wilt dan ga je maar.’
‘Ik kan er toch niets aan doen dat ik er zo treurig van word,’ antwoordde Ronnie.
Even voelde Nila minachting opkomen.
‘Jij bent alleen maar in je lijf geïnteresseerd.’
Zij wendde zich van Ronnie af en liep naar een bank waarop een paar plaatsen vrij waren. Ronnie kwam niet naast haar. Nila keerde zich om en zag hoe zij zich terugtrok tussen de objecten die haar stemming hadden aangetast.
Voor de zoveelste keer onderging zij de gewaarwording dat zij naar zichzelf en Ronnie keek en dat zij niet meer waarnam dan twee dames op het punt in ruzie uit te barsten. De ene dame nam het initiatief, de ander zou binnen een minuut gaan huilen. Dat kon de ene dame niet verdragen, en daarom stond zij van haar zitplaats op en haalde de tweede dame weg uit de verwarrende beelden die haar omgaven. Zij sloeg een arm om haar vriendin heen en wilde haar op de wang kussen. Maar voordat zij dit voornemen ten uitvoer bracht, voelde zij een onontkoombare razernij in zich opkomen, die iedere daad van liefde in de weg stond.
‘Je gedraagt je als een trut,’ zei de dame. ‘Nou loop je op een tentoonstelling zoals je er je hele leven geen meer zult zien en nu maakt het je treurig. Wat een onzin!’
‘Ik kan die hongerige armoelijders niet meer aanzien. En die verschrikkelijke affiches!’
‘Volgende keer gaan we naar de huishoudbeurs.’
De dame besefte dat zij een ongelukkige opmerking gemaakt had en dat haar vriendin deze belediging niet behoorde te nemen. Maar toen de vriendin als een geslagen hond bleef staan, zei de dame:
‘Waar of niet Dat vind je toch leuker? Mijn moeder wou ook altijd winkelen. Als ik aan mijn moeder denk, dan zie ik de Bijenkorf weer voor me. Urenlang zeulde ze me achter zich aan!’
‘Ik antwoord niet meer,’ zei de andere dame. ‘Ik wil nu een tijdje alleen met mezelf zijn.’
‘Waar wou je naar toe?’
‘Wat kan jou dat schelen.’
| |
| |
‘In de Rue de Rivoli hier om de hoek is Lafayette. Vier warenhuizen naast elkaar. Daar kun je de rest van de dag zoek brengen.’
De andere dame keerde zich naar haar toe, keek haar recht in de ogen, sloeg die toen neer, wist dat ze hier niets aan kon veranderen.
‘Ik heb dit niet gewild,’ zei ze. ‘Ik had me erg op deze week verheugd.’
‘Ik zie je straks in het hotel,’ zei de dame.
Ronnie nam haar tas stevig onder haar arm en liep weg. Toen ze bij de roltrap kwam, stond Nila op en ging achter haar aan. Dit kon toch niet zo maar. Zij konden toch niet ver van elkaar door deze stad gaan zwerven, ieder met zijn eigen pijn om het verdriet dat zij elkaar aandeden. Of dat zij Ronnie aandeed - zij wist het niet. Het was nu gemakkelijk zich verward te voelen, haar helderheid in te wisselen voor tranen.
‘Ronnie’, zei ze. ‘Ik ga wel mee.’
‘Weet je dat zeker?’
‘Ik weet het zeker,’ zei Nila.
In de Rue de Rivoli bestelden zij een hot-dog in een café waar het stampvol was. Nila herinnerde zich dat zij op vrijwel dezelfde plaats met Frits had gezeten. Het ergerde haar onmiddellijk dat zij uit de hoeveelheid mogelijkheden deze had gekozen, met de intuïtieve zekerheid dat het hier aangenaam was. En omdat zij op deze plaats zat, dacht zij aan Frits, die op zes uur reizen hiervandaan op zijn kantoor was of een bezoek bracht aan zijn cliënt. Zij voelde een mengeling van wroeging en woede. Als hij een kerel was geweest, het soort ridder van wie hij de kastelen zo interessant vond, dan was hij haar achterna gereisd, had hij bewezen dat de aarde waarop zij stond een plat vlak was, haar met grond en al opgetild en omgekeerd, om zijn stelling te verduidelijken. Maar waarom zou hij dat doen? Nu had zij niet eens recht meer op haar kinderen. Als hij wilde kon hij haar klemzetten, laten verwijderen uit de hoofden van hen die zij liefhad.
Zij besefte zijn macht en maakte zich zorgen over het verdriet dat hij toch ook moest voelen, de eenzaamheid van zijn avonden, en zijn onhandigheid.
Wat had zij de laatste tijd voor hem betekend? Hoeveel gezeur had hij moeten aanhoren?
| |
| |
Ook wist zij dat de wroeging die haar dingen deed erkennen plotseling kon omslaan in razernij. Maar zij kon schreeuwen wat zij wilde. Degenen die zij achterliet sloten zich aaneen, maakten zich sterk, koesterden elkaar in haar afwezigheid en maakten haar bestaan onzichtbaar.
‘Ik weet niet goed wat ik tegen je moet zeggen,’ zei Ronnie.
‘Het is mijn schuld,’ zei ze zacht.
‘Laten we niet over schuld praten,’ zei Ronnie. ‘Dat moeten we niet doen Nila. Ik wil niet dat je je ongelukkig voelt bij mij.’
‘Je bent erg lief,’ zei Nila. ‘Het maakt me woedend als ik zie hoe lief je bent.’
‘Ik probeer mezelf in de hand te houden,’ zei Ronnie. ‘Ik had bij die tentoonstelling de behoefte te gaan gillen. Ik keek naar je en zag hoe leuk je het daar vond. En ik vond dat zo verschrikkelijk. Ik zou het fijn moeten vinden, maar dat lukte niet. Ik begrijp mezelf niet.’
‘Wil je dat graag?’ vroeg Nila.
‘Ik ben heel jong getrouwd,’ zei Ronnie. ‘Ik was negentien. En ik wilde zo gauw mogelijk van huis. Henk had iets over zich van: ik laat je de hele wereld even zien. Ontzettend vlot; voor het eerst in mijn leven zag ik mijn moeder voor iemand door de knieën gaan. En ik dacht dat ik hem geweldig vond. Maar later,’ zei ze, ‘toen de kinderen geboren waren, kwam ik een oudere vrouw tegen op wie ik verliefd werd. En ik besloot dat aan niemand te laten merken. Want ik wilde niet uitgekotst worden door Henks omgeving. En ik schaamde me. Ik was altijd bang dat ik teruggegooid zou worden in mijn vroegere omstandigheden. Mijn ouders hadden geen geld. Ik moest me altijd inhouden, mijn opvoeding bestond uit in het gareel lopen, geen bokkesprongen maken, blijf jij maar waar je thuishoort. Dus ik dacht toen ik die vrouw leerde kennen: het is niet waar, een bevlieging, je moet beter voor Henk zorgen, misschien neemt hij een vriendin omdat ik hem verwaarloos. Maar dat deed ik geloof ik niet. Ik werd ouder en de dingen om mij heen veranderden. En ik verlangde ernaar met die vrouw te zijn, tot ik haar na een jaar terugzag. Wat zag ze er verschrikkelijk uit. Het idee dat ze me zou kussen leek me gruwelijk. Wat een opluchting, en toch: wat een teleurstelling. Mijn dagdromen vielen stuk. Ik probeerde me op de vrienden van Henk te concentreren, flirtte met ze, ging zelfs halfdronken een keer met een buurman
| |
| |
naar bed. Een buurman! Burgerlijker kan niet. En toen kwam Henk er ook nog achter. Hij zei: ik praat er niet meer over maar ik heb ook wel eens zin in wat anders. Toen was ons leven teruggebracht tot de wedloop wie het eerst een ander had; de opwinding van twee kwartjes.’
Zij pauzeerde een ogenblik en keek naar buiten. Het verkeer zat vanzelfsprekend vast. Een flic liep naar het midden van de rijweg en stak zijn hand op. Een stoet mensen begaf zich naar de overkant.
‘Toen ontmoette ik jou,’ zei Ronnie. ‘En hoe moet ik dat nu noemen Nila?’
Ze keken elkaar aan. We zijn even oud, dacht Nila. En ze kon niet verklaren waarom die gedachte in haar opkwam. Alleen dat, als plaatsbepaling op welk punt van de eeuw hun geschiedenis begonnen was. Ze had Ronnie nooit iets gevraagd over haar jeugd. Ook was ze er bijna zeker van dat het nooit in haar was opgekomen dat te doen.
‘Nila,’ zei Ronnie. ‘Ik weet dat je me lief vindt. En lastig. Dat je me kwalijk neemt dat ik inbreuk op je leven maak. En dat je nu niet meer terug kan om te doen alsof er niets gebeurd is. Zoals het vroeger kon, na een gewone ruzie.’
‘Ik neem je niets kwalijk,’ zei Nila.
‘Ik moet je nog iets zeggen,’ zei Ronnie. ‘En om eerlijk te zijn weet ik niet waarom ik daar nu over begin. Maar er was nog een eind aan de droom die ik je vertelde. Je was plotseling verdwenen en ik wachtte op je. Het duurde uren, maar ik wist niet waar ik naartoe zou gaan. Toen kwam je opeens een deur uit samen met de man die je achtervolgde. Jullie liepen gearmd en lachend de straat uit zonder mij te zien. Ik begon je te volgen, maar ik kon jullie niet bijhouden. Toch liepen jullie niet snel. We liepen alledrie even hard, en ik bleef steeds meer achter.’
Ze sneed nerveus een stukje van de hot-dog af die de ober voor haar had neergezet. Toen ze daarmee klaar was, schoof ze het bordje een eindje van zich af en begon het papiertje van het suikerklontje bij haar koffie te verwijderen.
‘Het is jouw droom,’ zei Nila.
‘Ik bedoel er niets mee.’
‘Maar je vertelt hem wel.’
‘Ik kan niet anders,’ zei Ronnie zacht. ‘Ik bedoel er niets mee lieve Nila. En ik wil je iets zeggen dat ik meen: ik houd van je. En
| |
| |
ik maakte me zo bezorgd in die droom. Maar dat doe ik als ik bij je ben altijd. Anders zou die droom iets heel anders geweest zijn. Maar nu was het net als wanneer ik niet slaap. Ik wil dat het goed met je gaat en ik wilde dat ik daarbij kon helpen. Ik zou zoveel lieve dingen tegen je willen zeggen en het enige dat ik nu kan verzinnen is “neem me niet kwalijk dat ik je ook daar weer mee opscheep”.’
Ze stond op.
‘Ik wil nu een tijdje alleen zijn,’ zei ze. ‘Cadeautjes kopen enzovoort in die vier warenhuizen.’
Ze probeerde te glimlachen. Op de een of andere manier lukte het ook.
‘We zien elkaar om zes uur in het hotel,’ zei Nila.
‘Meen je dat?’
‘Waarom zou ik dat niet menen!’
‘Ik denk dat je nu teruggaat naar die tentoonstelling.’
‘Dat zie ik wel,’ zei Nila. Ze aarzelde. ‘Wees alsjeblieft voorzichtig.’
Toen ze buiten stond kwam de razernij op. Dit soort mooie praatjes, dacht ze; het is allemaal bedoeld om mij in te pakken en hulpeloos te maken door mijn medelijden te exploiteren. Ik wil geen verhouding gebaseerd op treurigheid en sentimentele dromen. Medelijden is een afvalgevoel, het is zwak en onaanzienlijk. Als er iets is dat bij vrouwen hoort is het dat. Ik verdom het te erkennen dat ik zwak en onderworpen ben.
Als ze dat niet was - wat kon ze dan invullen omtrent zichzelf?
Ze had zin Ronnie achterna te gaan en haar door elkaar te rammelen. Maar ook in het verlengde van dit gevoel lag de treurigheid die haar ernaar deed verlangen Ronnie tegen zich aan te trekken en te troosten.
Misschien dreven tegenstrijdige gevoelens mensen tot zelfmoord. Maar daarvoor was zij niet ver genoeg. Zou zij het moment waarop zij daar wel rijp voor was zelf in alle rust kunnen bepalen? Zij kon het zich niet voorstellen. Ze dacht: zoiets zal nooit gebeuren.
Ze liep langs de Rue de Rivoli naar het Louvre en slenterde door de afdelingen op zoek naar de Nederlandse middeleeuwse schilderijen die haar altijd geïntrigeerd hadden. Toen zij in een nis voor Het Narrenschip van Jeroen Bosch stond, dat in werkelijk- | |
| |
heid veel kleiner was dan zij zich had voorgesteld, voelde zij zich rustig worden. In dezelfde nis hing een minuscuul paneel van Brenghel. Zij keek naar de onvolkomen mensen die hij had uitgebeeld en onderging de warme kleuren, de troosteloosheid van de voorstelling gecombineerd met de schittering die de eeuwen eraan hadden verleend. Was het zo? Of hadden ook zijn tijdgenoten ademloos staan kijken naar de verdoemden die zij zojuist op straat nog een schop hadden verkocht?
Herkenden zij het vermogen van de kunstenaar de onderwereld te sublimeren tot een draaglijk verblijf?
Zij verliet het Louvre en begon te lopen in de richting van het Quartier Latin. Het was frisser geworden. Zij zette er flink de pas in.
|
|