[XXXXVIII]
Vanuit het raam van de hotelkamer keek zij op de drukke boulevard, haar koffer ongeopend op het bed. Het verkeer stond drie rijen dik voor het stoplicht een twintigtal meters verder. Zij stelde zich voor dat zij in bed lag, luisterend naar de verkeersstroom. De kamer zelf was klein, maar niet zonder comfort. Een badkamertje lag achter een groene deur waarop een papier met brandvoorschriften.
Automatisch had zij de raamkant van het bed gekozen, zoals wanneer zij met Frits ergens kwam.
‘Ze hadden wel eens mogen zeggen dat die kamer aan de straat lag,’ zei ze.
‘We zullen toch wel niet zo goed slapen.’
Zij keerde zich om en keek naar Ronnie, die bezig was haar koffer snel en doeltreffend leeg te ruimen.
‘Je mag de mijne ook doen.’
Ronnie lachte.
‘Als ik niet oppas laat je me straks nog elke dag koken.’
Nila pakte haar tas en haalde er een doosje Gitanes uit. Roken deed ze zelden, alleen in Frankrijk kocht ze onmiddellijk de sigaretten die in Nederland even gemakkelijk te krijgen waren. Maar zij rookte ze uitsluitend in het land van aanmaak.
‘Wat gaan we doen?’ vroeg Ronnie.
Ze was op het bed gaan zitten en keek in een spiegeltje dat ze uit haar tas had gevist.
‘Hier is het niet erg gezellig,’ antwoordde Nila.
‘Dat ligt toch aan ons?’
Ronnie stopte het spiegeltje weg, stond op en kwam naar Nila toe. Ze legde haar armen om haar heen en kuste haar.
‘Wat duurde het lang hè, die treinreis.’
‘Ik vond het nogal meevallen.’
Ronnie bekeek haar, terwijl ze haar een eindje van zich af hield. Toen trok ze haar tegen zich aan.
‘Wat ben je mooi,’ zei ze. ‘Vind je het niet verschrikkelijk dat ik zoiets banaals zeg?’
Wat moeten we anders tegen elkaar zeggen, dacht Nila. Maar toen schoot het door haar heen dat ze dit niet meende, dat ze die aanraking prettig vond, meer verlangde. Zij voelde zich opgewonden, een beetje moe maar toch vol emoties. Ze had zin om Ronnie te plagen, haar uit te dagen in de zekerheid dat ze zich daarna aan