‘Wat bedoel je kind?’
‘Jullie gooiden oma weg, in dat gesticht!’
‘Maar kindje, kindje, wat bedoel je?’
‘Jullie deden oma in dat gesticht om van haar af te zijn. En jullie dreigen mij met kostschool om van mij af te zijn.’
‘Alleen als je niet eet.’
‘En oma mag nooit meer dat gesticht uit.’
‘Misschien wel. Als ze beter wordt.’
‘Als ze haar best doet?’
‘Als ze haar best doet.’
‘Maar oma is toch gek!’
‘Dat mag je niet zeggen Nila. Oma is helemaal niet gek. Oma is in de war. Dat hebben de Duitsers gedaan.’
‘Waarom gaan we dan met vakantie naar Noordwijk? In Noordwijk zijn ook Duitsers.’
‘Dit is geen gesprek. Houd ermee op,’ zei mijn vader.
‘Dat kind begint toch!’
‘Houd er godverdomme mee op. Ik kan er niet tegen!’
‘Maar het is jouw moeder!’
‘Misschien word ik ook gek. Dat wou je toch zeggen? Dat ik haar zoon ben en net zo goed gek kan worden.’
‘Het slaat altijd één generatie over.’
‘Kom nou. Kom nou!’
‘Wat slaat één generatie over mamma?’
‘Eet jij je bord nou leeg Nila. Eet in godsnaam je bord leeg. Ik kan hier toch niet de hele avond aan tafel zitten. Ik wil ook wel eens rustig naar de radio luisteren terwijl jij in bed ligt.’
‘En je krijgt geen koek,’ zei mijn vader. ‘Voor straf krijg jij geen koek omdat je voor de zoveelste keer je bord niet hebt leeggegeten.’
‘Aten die Duitsers hun bord leeg pappa?’
‘Wat is dat nu weer voor onzinnige vraag?!’
‘Of die Duitsers hun bord leeg aten.’
‘Natuurlijk.’
‘En daar werd oma gek van?’
‘Oma werd niet gek!’
‘Waarom komt ze dan niet bij ons wonen? Waarom komt mijn lieve oma niet hier wonen? Waarom kan ze hier niet beter worden? Je kunt toch niet beter worden in een huis met allemaal gek-