de haar voorhoofd. Daarna liet zij zich naast haar op de grond zakken en drukte haar mond tegen Ronnie's onderbuik.
Ronnie stootte kleine, bijna onhoorbare geluiden uit.
Toen was er opeens geraas bij de deur. Lichten gingen aan. Haar hoofd schoot omhoog. Zij draaide zich langzaam om.
‘Mijn god,’ zei Frits schor. ‘Jezus Christus, moet je dat zien.’
Zij voelde de neiging Ronnie's naaktheid te bedekken, maar ieder gebaar was even hopeloos als chaotisch. Zij wilde gaan staan en ervoer een hevig trillen in haar benen, terwijl zij opeens gewaar werd dat haar onderbuik pijn deed, naar een aanraking verlangde die nu ver weg en onmogelijk was.
Frits liep naar de drankkast en pakte een fles whisky. Hij treuzelde met inschenken, gaf hun de gelegenheid op adem te komen, zich op hem te richten, te wennen aan de nieuwe situatie. Of lag het anders? Moest hij er allereerst zelf aan wennen, zich een vrouw voorstellen die niet meer van hem was. Wat dacht hij? Dat haar ineenstorting in verband stond met het gegeven dat hij hier onder ogen kreeg?
Zij stond op en wilde naar hem toegaan. Maar zij aarzelde. Zij was bang voor zijn reactie.
Hij stond plotseling voor haar, een glas whisky in de hand.
‘Jullie willen zeker ook wat drinken.’
De perfecte gastheer. Een drenkeling die zich vastgrijpt aan de sociale reddingsboei.
‘Ik ben dronken,’ zei hij. ‘Waarom gaan jullie niet verder?’
Hij wachtte op haar antwoord. Zij staarde naar hem, zonder hem in de ogen te zien.
‘Waarom gaan jullie niet door?!’ schreeuwde hij. ‘Dan kan ik er ook nog van genieten.’
‘Zou je dat willen?’ vroeg Nila.
‘Misschien zou het wat oplossen als ik meedeed.’
Ronnie was in de stoel gaan zitten. Ze pakte haar broekje en trok het aan.
‘Wie is hiermee begonnen?’ vroeg Frits, - een klaslokaal, het wachten op de bel, kattekwaad, de buitenlucht.
Zij zwegen.
‘Mag ik dat niet vragen?’ vroeg Frits. ‘Mag ik godverdomme niet eens weten hoe deze dingen ontstaan. Waarom maken jullie je werk niet af? Ik ben bang dat we nu allemaal met een opgewon-