[XXIX]
Zij wilde zich opsluiten. De behoefte de deur achter zich in het slot te draaien, het dekbed open te slaan, zich uit te kleden en het dons tegen haar oren te drukken. De wereld weggesloten door geluiddempende materialen. Als ze haar hoofd maar tot rust kon brengen. Muren van watten tussen de wegen waar beangstigende beelden rondraasden.
Zij kwam er niet toe. Zij wilde niet toegeven aan haar verlangens. Zij moest immers opnieuw naar buiten, wennen aan het volle daglicht.
Zij sloot haar ogen en stelde zich voor hoe zij onder het zeeoppervlak dreef. Eerst werden de kleuren heel hevig, daarna kwam het duister over haar. Het nam toe terwijl de immense stilte zich als een vloedgolf over haar uitspreidde en haar beangstte.
Onveilig! Maar tussen het kille wier lichtten gedurende één alles omvattend moment de duizenden gezichten op van degenen wier stemmen haar leven begeleidden, die haar in de war hadden gebracht, die haar koesterden en in hun armen geruststelden.
Zij zweette. Zij wilde uit alle macht een uitgang zoeken die zij nergens vinden kon omdat zij in de stilte haar oriëntatievermogen was kwijtgeraakt.
Frank en Ellen zweefden door haar geest en praatten tegen haar. Lieten haar ansichtkaarten zien. Klommen bij haar op schoot, die leeg bleef. Zij waren gewichtloos en zij drukte haar vingers diep in haar buik, in een poging haar normale pijngevoel te achterhalen.