‘Ik herinner het me nu ja.’
‘Voor uw man is dat niet leuk.’
Nila zweeg.
‘Hallo,’ zei de man.‘Mevrouw Toussaint. U bent er toch nog?’
Nila liet zich behoedzaam op de stoel zakken die half onder het bureau verscholen had gestaan.
‘Wat wilt u van mij?’
‘Neemt u mij nogmaals niet kwalijk,’ zei de man. ‘Ik begrijp dat u denkt dat de zaken van uw man op zijn kantoor thuis horen.’
‘Dat is ook zo.’
‘Het punt is,’ vervolgde de ander. ‘Hoe moet ik het uitleggen? Er is iets met de heer Levi; enfin, laat ik tot de kern van de zaak komen: een zo sterke getuigenis tegen de cliënt van uw man zal de positie van de verdediger in deze zaak geen goed doen. Ik hoop dat u begrijpt wat ik bedoel.’
‘Ik begrijp u nog steeds niet.’
De man zuchtte duidelijk hoorbaar.
‘Het probleem is,’ zei hij,‘dat ik door de telefoon niet volstrekt duidelijk kan zijn. Om allerlei redenen. Begrijpt u mij, mevrouw Toussaint?’
‘Ik begrijp u helemaal niet,’ zei Nila moeizaam.‘Waarom regelt u dit niet met mijn man? Ik heb niets met de zaak te maken.’
‘Dat meent u niet,’ zei de stem aan de andere kant.
Maar ze had gelijk. De zaak Melgers stond buiten haar. Zij wist niet meer dan een krantelezer. Haar man was de verdediger. Zij wist iets over haar man. Weinig over de verdediger.
Zij keek aan tegen de buitenkant van de dingen die Frits bezighielden.
‘Hoort u mij nog?’ informeerde de ander ongeduldig.
‘Ja,’ zei ze.‘Ik versta u.’
‘Begrijpt u, mevrouw Toussaint, waarom ik over een precaire zaak als deze niet geheel open kan zijn over de telefoon?’
‘Waarom belt u mijn man niet voor een afspraak?’
‘Omdat het om u gaat,’ zei de man. ‘Het gaat mij om u. Ik kan dat niet door de telefoon uitleggen. Maar het is belangrijk. Het is belangrijk voor uw man. Voor u en uw man. U zult wel een vermoeden hebben. Maar ik wil u graag persoonlijk spreken.’
‘Ik kan niet met u spreken,’ zei ze snel.‘Ik ben overspannen. Ik wil dat u mijn man belt. Of geeft u mij uw naam. Dan komt hij