dreigend naderden en in de war maakten. Het gevoel dat zij van het minste geringste in de war kon raken, dat zij kon huilen wanneer zij bij wijze van spreken de kat met een vogeltje in zijn bek zag lopen.
Maar dan kwamen de twijfels: waarom valt die kat me op? Waarom is de natuur droevig? Een kwalijk soort sentimentaliteit, of toch iets anders? Een herinnering aan jongemeisjesdroefenis? Begin ik mijn volwassen status kwijt te raken om opnieuw te belanden in het gebied van ‘zielig’ en ‘spannend’?
Maar het was waar dat er hiaten in hun conversatie kwamen.
Soms leek het of aan de rand van zo'n gebied iets oplichtte dat belang had voor hen beiden. Een toekomstbeeld waarover zij zou willen praten, zonder dat zij daartoe het vermogen had.
Mensen benaderen elkaar. Strekken hun armen naar elkaar uit. Kussen, strelen, gaan in het gras liggen, kleden zich uit tussen de duintoppen, terwijl verweg helikopters over het wad scheren.
‘Toen we daarnet naar bed gingen,’ zei Frits eindelijk, ‘kon ik me niet aan het gevoel onttrekken dat je het speelde. Zou je me het willen zeggen? Ik neem het je niet kwalijk.’
‘Wat heb ik nou weer gespeeld!’
‘Ik bedoel het niet agressief.’
‘Dat is al de zoveelste keer dat je mij agressief noemt. Ik word het een beetje zat. Bovendien zal het die psychiater waar je me naartoe wilt hebben een zorg zijn of ik agressief word. Dat hoort er toch bij.’
‘Luister nou eens Nila. Geef normaal antwoord. Ik wil je helemaal niet naar een psychiater. Maar ik wil het weten. Het is belangrijk voor me.’
Ze keerde zich van hem af
‘Weet je wat belangrijk voor jou is?’ zei ze. ‘Dat je gesterkt wordt in het idee dat je geweldig bent. Moet ik je geweldig vinden? Misschien vind ik het wel heel leuk te spelen dat ik klaarkom. Misschien is dat wel het echte klaarkomen!’
‘Doe niet zo onzinnig.’
Ze ging staan en liep naar de tv. Zette hem aan. Maar alle zenders hadden niets dan sneeuw in petto.
‘Weet je wel hoe laat het is?’ zei Frits.
Zij schakelde het toestel uit.
‘Ik praat tegen je.’